Beslissing OM n.a.v. RTE-oordeel 2021-81

Samenvatting

Bij een patiënt, een man in de leeftijd tussen 50 en 60 jaar, werd acht jaar voor diens overlijden een ongeneeslijke (zenuw-spierziekte) vastgesteld. Na een aantal jaren werd de patiënt opgenomen in een woonzorgcentrum waar hij verder werd verpleegd. De patiënt wilde zo lang mogelijk blijven leven, maar had ook duidelijk aangegeven dat hij niet kunstmatig beademd wilde worden. Toen de situatie van de patiënt verder achteruit ging en hij ook leed door zuurstofgebrek in de hersenen, verzocht de patiënt zijn arts om euthanasie. De arts, een specialist ouderengeneeskunde, vond het verzoek van de patiënt invoelbaar en was ervan overtuigd dat aan alle wettelijke zorgvuldigheidseisen was voldaan. Een door deze arts ingeschakelde onafhankelijke consulent, een SCEN-arts, bevestigde dit oordeel. Er was sprake van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en het lijden wat uitzichtloos en voor de patiënt ondraaglijk. Dit lijden bestond eruit dat de patiënt in de loop der jaren steeds afhankelijker werd van anderen. In de laatste fase van zijn leven was hij volledig afhankelijk van verzorging voor de algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Een week voor zijn overlijden was de patiënt volledig bedlegerig en volkomen uitgeput. Hij kon zijn ledematen niet meer gebruiken, zijn hoofd niet meer rechtop houden en kon ook amper meer spreken. Ook was het slikken moeilijk geworden waardoor zijn eten, waarvan hij voorheen zo kon genieten, half vloeibaar moest worden toegediend. Van belang was ook dat de patiënt in de laatste fase van zijn leven ‘warrigheid in zijn hoofd’ ervoer als gevolg van zuurstoftekort in de hersenen.

De arts heeft de hulp bij zelfdoding uitgevoerd door toediening van euthanatica via een infuus dat in de ochtend van de euthanasie door een ambulanceverpleegkundige was aangelegd. Bij toediening van de spierverslapper bleek de arts echter dat het infuus niet goed zat waardoor de vloeistof niet in de ader maar onderhuids was gelopen. De arts moest om die reden gebruikmaken van de noodset die hem door de apotheker was meegegeven. Omdat bij deze noodset geen naald was geleverd, is de arts deze naald gaan ophalen in hetzelfde gebouw van het woonzorgcentrum als waarin hij zich al bevond. Dit leidde ertoe dat hij de patiënt, die inmiddels in een diep coma verkeerde, ongeveer 10 minuten alleen heeft gelaten met diens familie. Daarbij had de arts ook het letale middel in de ruimte bij de patiënt achtergelaten.

Oordeel RTE 2021-81

De RTE stelt vast dat de arts zich niet heeft gehouden aan de richtlijn van de KNMG/KNMP doordat hij geen complete noodset bij zich had en hij de kamer heeft verlaten om een naald te halen. De RTE constateert dat de arts zich in een tamelijk kwetsbare positie heeft geplaatst door geen telefoon bij zich te hebben waarmee hij een collega om hulp kon vragen. De RTE komt dan ook tot het oordeel dat de arts ondanks zijn goede intenties niet heeft voldaan aan de eis van artikel 2 lid 1 onder f Wtl (medisch zorgvuldige uitvoering).

Beoordeling Openbaar Ministerie

Met de RTE is het College van oordeel dat de arts de euthanasie niet medisch zorgvuldig heeft uitgevoerd omdat hij zich niet heeft gehouden aan de eisen die aan een arts kunnen worden gesteld in de richtlijn KNMG/KNMP. De arts valt in dit verband dan ook een strafrechtelijk verwijt te maken. In een gesprek met een vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie heeft de arts deze fout erkend en aangegeven dat hij de norm van de KNMG/KNMP volledig onderschrijft. De arts heeft aangegeven welke leerpunten hij uit de zaak heeft getrokken en wat hij allemaal heeft gedaan om een soortgelijke fout in de toekomst te voorkomen. Zo heeft hij de zaak intern met collega’s besproken en draagt hij er zorg voor dat deze leerpunten ook terecht komen in een intern protocol van het woonzorgcentrum.

Beslissing

Gelet op het vorenstaande heeft het College besloten deze zaak onvoorwaardelijk te seponeren