ELOM:2023:030 (Vlucht na botsing met tiedown paal)

Beslissing: 24 januari 2023 AP Noord-Holland

Categorie luchtvaartzaak: Kleine bemande luchtvaart

Formele relaties: -/-

Inhoudsindicatie: Verdachte botst met gehuurd vliegtuig tegen tiedown paal tijdens uittaxiën. Na korte inspectie wordt vlucht voorgezet. Geen voorval- of schademelding verdachte. Schade opgemerkt door ander clublid. Vliegtuig blijkt niet meer luchtwaardig. Transactie ter bevestiging van Just Culture-norm.

Beslissing OM

in de zaak tegen een gezagvoerder van een sportvliegtuig, hierna de verdachte.
 

Aanleiding onderzoek

Het onderzoek is gestart naar aanleiding van een voorvalmelding van de safety manager van een vliegclub. De melding betreft een voorval op [datum in het jaar] 2021 op [vliegveld 1]. Uit de melding komt kort gezegd naar voren dat de gezagvoerder van een vliegtuig een pleziervlucht heeft gemaakt, maar tijdens het uittaxiën een obstakel in het gras heeft geraakt. Dat ging gepaard met een luide klap en het vliegtuig veerde op. Op de camerabeelden was te zien dat de gezagvoerder het onderstel kort heeft geïnspecteerd. Daarna werd het vliegtuig vrijgemaakt van het obstakel en aangevangen met de vlucht. Het vliegtuig werd naderhand geparkeerd zonder verdere follow-up van de gezagvoerder. Het vliegtuig bleek niet meer luchtwaardig. 

De voorvalmelding is binnengekomen bij het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL), die deze heeft gedeeld met het OM. De luchtvaartpolitie heeft in opdracht van de luchtvaartofficier van justitie onderzoek gedaan naar het voorval.

Verdenking strafbaar feit

Primair overtreding van art. 29 juncto bijlage V onderdeel 6.1 onder a Basisverordening   (vlucht met niet luchtwaardig vliegtuig), art. 169 Wetboek van Strafrecht (schuld aan beschadiging vliegtuig terwijl daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat) en art. 11.14 Wet luchtvaart (verlaten van een ongeval waarbij aan een ander schade is toegebracht zonder behoorlijk de gelegenheid te geven tot vaststelling van de identiteit).

Subsidiair overtreding van art. 5.3 Wet luchtvaart (veroorzaken van gevaar of mogelijk gevaar), art. 5.8 Wet luchtvaart (gebrekkige vluchtvoorbereiding) en art. 4 Regeling vluchtuitvoering (niet vermelden schade in het journaal).

Feiten en omstandigheden

Uit het onderzoek komt naar voren dat de verdachte op [datum in het jaar] 2021 als gezagvoerder van een vliegtuig een vlucht met zijn toen [minderjarige] zoon heeft gemaakt, terwijl hij tijdens het taxiën een obstakel had geraakt en daardoor ernstige schade had veroorzaakt. Niet alleen heeft de verdachte zonder een grondige inspectie door een bevoegd technicus een vlucht gemaakt van [vliegveld 1] naar [vliegveld 2], ook heeft hij bij terugkomst geen melding gemaakt van de schade. De schade is door een ander opgemerkt; bij een grondige inspectie bleek dat het vliegtuig door de schade niet meer luchtwaardig was.

Beslissing

Seponering primaire verdenkingen

Voor de vaststelling van de drie primaire verdenkingen schiet het bewijs naar het oordeel van het OM tekort. Daarbij is van belang dat het OM in zoverre verdachtes verklaring gelooft, dat hij na het gebeurde tijdens het uittaxiën geen of in elk geval geen noemenswaardige schade aan het toestel heeft waargenomen en dat hij meende dat hij de vlucht veilig kon voortzetten.

Dit uitgangspunt maakt dat de eerste primaire verdenking, het vliegen met een niet luchtwaardig toestel, niet kan worden bewezen. Daarvoor is namelijk opzet vereist, minimaal in voorwaardelijke zin. Net als de safety manager van de vliegclub acht het OM het onwaarschijnlijk dat de verdachte zichzelf en zijn [minderjarige] zoon bewust in gevaar zou brengen. Met andere woorden (gerelateerd aan het vereiste van voorwaardelijk opzet): er kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met een niet-luchtwaardig toestel vloog. 

Voor de tweede verdenking is (voorwaardelijk) opzet geen vereiste. Dat betreft een schulddelict. Dat het aan verdachtes schuld te wijten is dat het vliegtuig is beschadigd, staat niet ter discussie. Vereist is echter ook dat er levensgevaar voor een ander moet zijn ontstaan. Het bewijs is daarvoor niet aanwezig.

Ten aanzien van de derde verdenking, het verlaten van de plaats van het ongeval, wordt de verdachte het voordeel van de twijfel gegeven. Het OM gelooft zoals gezegd dat de verdachte geen of geen noemenswaardige schade heeft waargenomen. Maar dat de verdachte heeft geconcludeerd dat er geen ongeval heeft plaatsgevonden, kan het OM niet volgen en dat heeft alles met de intensiteit van het gebeurde te maken.

Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte bij het uittaxiën een rechterbocht maakte over het gras naast een vliegtuig-opstelplaats en dat het vliegtuig, toen het met alle drie de wielen net voorbij de verharde opstelplaats was, abrupt tot stilstand kwam. Het vliegtuig veerde enkele tientallen centimeters op en draaide enkele tientallen graden links om zijn as om vervolgens geheel tot stilstand te komen. De enorme knal die hiermee volgens getuigen gepaard ging, heeft de verdachte naar zijn zeggen niet gehoord (vanwege de headset en het motorgeluid). Wel heeft hij een flinke schok gevoeld. Hij verklaarde tegenover de luchtvaartpolitie dat het voelde alsof hij ergens overheen was gereden.

De verdachte is op dat moment uitgestapt en heeft gekeken of er schade was. De verdachte zegt dat hij op dat moment ook niet het paaltje (de tiedown paal) heeft gezien, laat staan dat het was beschadigd. Dat kan volgens de verdachte komen door de hoogte van het gras. De safety manager van de vliegclub heeft ook verklaard dat de verdachte mogelijk door het gras de schade aan het toestel niet heeft gezien. In dat verband is het de luchtvaartpolitie en het OM opgevallen dat op de camerabeelden het gras juist kort geleden lijkt te zijn gemaaid. Het paaltje is wel omgeven door wat hoger gras, maar op de beelden is te zien dat het linker wiel door het hogere gras reed en daarnaast – dus in het lagere gras – tot stilstand kwam.

Los van de vraag in hoeverre verdachtes zicht werd belemmerd, acht het OM het van belang welke impact het voorval had. De verdachte heeft de schok door het opverende en wegdraaiende toestel immers gevoeld. De verdachte zegt dat hij, omdat hij geen schade of obstakels zag, heeft geconcludeerd dat hij misschien te hard de rem had ingetrapt. Tijdens het verhoor door de luchtvaartpolitie en het onderhoud met de luchtvaartofficier van justitie op het parket heeft de verdachte verklaard dat hij door de druk die de safety manager op hem heeft uitgeoefend om een verklaring af te leggen, in eerste instantie niet volledig is geweest en per abuis het gebeuren tijdens het uittaxiën op Rotterdam niet heeft vermeld. Bij de luchtvaartpolitie heeft de verdachte hierover verklaard dat de safety manager een paar dagen na het incident heeft gebeld en dat de verdachte toen direct een verklaring moest geven, omdat de safety manager binnen 72 uur een melding moet doen. Daarna zou de verdachte, aldus diezelfde verklaring, e-mails met aanvullende vragen hebben gekregen, bijvoorbeeld met de vraag of hij zeker wist waar het toestel stond toen hij was gestart.

Dat er op de verdachte een zodanige druk is uitgeoefend dat hij het gebeuren bij het uittaxiën op Rotterdam niet heeft vermeld, kan het OM niet volgen. Dit wordt tegengesproken door interne veiligheidsrapport, dat de safety manager van de vliegclub aan de luchtvaartpolitie heeft verstrekt om in het dossier te voegen, en de daarbij ingesloten mailwisseling.

Nog afgezien van het feit dat de safety manager in zijn rapport terecht opmerkt dat de forse rembeweging niet op de beelden is te zien, acht het OM het ongeloofwaardig dat de verdachte – op het moment dat de safety manager hem nadrukkelijk vraagt naar een eventueel voorval tijdens het taxiën – niet heeft teruggedacht aan die impactvolle gebeurtenis bij het uittaxiën op [vliegveld 1]. In de mailwisseling is te zien dat dit een feitelijke vraag was, zonder dat er druk op de verdachte werd uitgeoefend (laat staan een onbehoorlijke druk). Bovendien gaat de verdachte daarop anderhalve dag later expliciet in: de verdachte heeft ‘tijdens deze manoeuvres niets gevoeld of gehoord’.

Gelet op het voorgaande stelt het OM vast dat de verdachte wel degelijk door heeft gehad dat er een ongeval had plaatsgevonden. De verdachte wist wellicht niet dat er daarbij schade aan een ander was toegebracht, maar dat had de verdachte wel redelijkerwijs moeten vermoeden. Het OM houdt echter rekening met het beschermde belang van de betreffende strafbepaling. Die beoogt zeker te stellen dat anderen in staat worden gesteld de veroorzaker van het ongeval aansprakelijk te stellen voor de geleden schade. In dit geval was het voor de vliegclub duidelijk dat de verdachte degene was die het toestel had bestuurd en de schade moet hebben toegebracht. Voor de luchthaven, de eigenaar van het beschadigde paaltje, lag dat mogelijk anders. Maar de kern van deze zaak ligt uiteraard niet in het beschadigde paaltje. Van die beschadiging heeft de luchthaven bovendien geen aangifte gedaan en een strafrechtelijke reactie ambtshalve daarop baseren, acht het OM niet opportuun.

Sepot subsidiaire verdenking vluchtvoorbereiding

De subsidiaire verdenking van de gebrekkige vluchtvoorbereiding acht het OM minder goed toepasselijk op de feiten en omstandigheden, zoals hiervoor geschetst. Bij die verdenking moet meer worden gedacht aan weerberichten, weersverwachtingen en inlichtingen over de toestand van landingsterreinen en navigatie- en landingshulpmiddelen. Dat is hier niet aan de orde. Daarom wordt ook deze verdenking geseponeerd.

Subsidiaire verdenking niet strafbaar gesteld

Het voorval bij het uittaxiën op [vliegveld 1] had de verdachte moeten opnemen in het journaal, zelfs als hij op dat moment niet doorhad dat het een ongeval was (hoewel dat dus ongeloofwaardig wordt gevonden). Voor luchtvaartuigen waarop de EU-regelgeving mede van toepassing is, zoals het luchtvaartuig waarmee de verdachte vloog, blijkt dit uit voorschrift ORO.MLR.110 van Verordening 965/2012. Volgens AMC1.ORO.MLR.110 moeten er onder meer worden opgenomen: “incidents, observations, if any”. Voor luchtvaartuigen waarop de EU-regelgeving niet van toepassing is, volgt dat uit art. 4 lid 2 Regeling vluchtuitvoering. Daarin staat dat in het journaal onder meer moet worden opgenomen: “ongevallen, bijzondere voorvallen en overschrijding van de gestelde gebruiksgrenzen die zich hebben voorgedaan”. Laatstgenoemd voorschrift is strafbaar gesteld, maar eerstgenoemd (kennelijk abusievelijk) niet. Door het ontbreken van die strafbaarstelling kan voor deze overtreding geen straf worden opgelegd.

Subsidiaire verdenking bewezen en strafbaar

De laatste verdenking betreft de overtreding dat de verdachte door deel te nemen aan het luchtverkeer een potentieel gevaar heeft veroorzaakt voor een ander. Dat kan naar het oordeel van het OM worden bewezen. Het OM acht het onzorgvuldig dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden volstond met een korte inspectie. Ook als de verdachte zou worden gevolgd in zijn verklaring dat het gras zijn zicht mogelijk belemmerde om een en ander goed waar te nemen (en de waarneming van de hoogte van het gras op de camerabeelden dus buiten beschouwing wordt gelaten)), ligt het in de rede dat de verdachte het vliegtuig op een verharde ondergrond aan een nadere inspectie had onderworpen en mogelijk zelfs dat de verdachte (ook) iemand anders ernaar had laten kijken. Het OM kijkt daarbij is ook naar verdachtes ervaring. Weliswaar had de verdachte al zo’n twintig jaar zijn brevet, uit de rapportage van de vliegclub blijkt dat hij relatief weinig vloog. Door geen zorgvuldige inspectie te (laten) doen, heeft de verdachte er feitelijk voor gezorgd dat tijdens de vlucht een mogelijk gevaar voor zijn zoon en hemzelf bestond. Op grond van onderzoek is immers vastgesteld dat het toestel op dat moment niet luchtwaardig was. Het veroorzaken van dit mogelijke gevaar ging uiteraard niet bewust, maar dat is voor deze overtreding ook niet vereist.

Transactievoorstel

Bij de vraag of, en zo ja welke, strafrechtelijke reactie op een strafbaar feit passend is, wordt door het OM nadrukkelijk naar het belang van Just Culture gekeken. Daarbij is in verdachtes geval met name van belang dat hij niet, toen hij doorhad welke schade was ontstaan, open is geweest over het voorval tijdens het uittaxiën op [vliegveld 1]. De verdachte heeft gezegd dat het niet bij hem past om zaken te verdoezelen en heeft daarbij ook verwezen naar zijn werk als [beroep], waarin hij complicaties juist meldt en daarover open het gesprek aangaat. Dat wordt niet in twijfel getrokken. In dit geval moet echter worden geconcludeerd dat de verdachte over het voorval op [vliegveld 1] niet open is geweest.

Een ander punt dat het OM in dit verband van belang vindt, is wat de verdachte aan het slot van het onderhoud heeft gezegd over wat hij van dit voorval heeft geleerd. Weliswaar heeft de verdachte gezegd dat hij er in de toekomst bij twijfel iemand zou bijhalen, maar ook dat hij er 100% van overtuigd was dat er niets aan de hand was en dat als dezelfde situatie nu zou gebeuren, hij dus ook niemand anders zou inschakelen. Dat baart zorgen. Het OM onderstreept dat dit wel van de verdachte wordt verwacht.

Aan de andere kant houdt het OM rekening met het feit dat de verdachte door de gevolgen van dit voorval is getroffen. De verdachte heeft een schadevergoeding van  € 1.500,-- moeten betalen voor de schade aan het vliegtuig. Dat was zijn eigen risico als huurder van het vliegtuig (de totale schade was circa € 20.000,--). Daarnaast is hij geen lid meer van de vliegclub waar hij [lange tijd] met plezier heeft gevlogen en een sociaal leven had opgebouwd. Bovendien heeft deze strafprocedure langer geduurd dan wenselijk is en het OM kan zich voorstellen dat dit hem ook heeft beziggehouden, zoals hij tijdens het onderhoud heeft gezegd.

Na alles te hebben afgewogen, meent het OM dat ter bevestiging van onder meer de Just Culture norm een geldelijke sanctie van € 1.000,-- passend en geboden is. Dit is in de vorm van een transactie aangeboden aan de verdachte. De verdachte heeft dit voorstel aanvaard, zodat de strafzaak daarmee is afgedaan.