Agenten voldeden bij aanhouding in Rumpt aan Ambtsinstructie

Drie agenten van de eenheid Oost-Nederland, die op 28 februari van dit jaar in Rumpt op een verdachte hebben geschoten, hebben gehandeld binnen de kaders van de Ambtsinstructie. Tot deze conclusie komt het Openbaar Ministerie Oost-Nederland na onderzoek door de Rijksrecherche.

Op 28 februari kwam er bij de meldkamer van politie een melding binnen dat een man vernielingen zou aanrichten op het woonwagenkamp aan de Zijsteeg. Toen de politie ter plaatse kwam, troffen zij een man die de politiemensen bedreigde met een hamer en later met een vuurwapen. Een van de verbalisanten heeft uiteindelijk  drie waarschuwingsschoten gelost. Toen dit geen effect had, is er door drie politiemensen gericht op het onderlichaam van de man geschoten, die daardoor gewond raakte aan zijn enkel.

Het gebruik van vuurwapens door politie is getoetst aan de Politiewet en de bijbehorende Ambtsinstructie. Hierin staat beschreven in welke situatie en onder welke voorwaarden de politie geweld mag gebruiken. Zo is het toegestaan om een dienstwapen in te zetten als de persoon die aangehouden moet worden over een vuurwapen beschikt en dit dreigt te gebruiken. Van een dergelijke situatie was volgens de officier van justitie sprake. De man moest worden aangehouden voor vernieling. Hij reageerde niet op bevelen van de politie om de hamer en het vuurwapen te laten vallen.

De waarschuwing van de politie dat zij een taser zouden inzetten, had geen effect, evenmin als de waarschuwingsschoten. Omdat de man zijn vuurwapen op de agenten richtte, was de vrees gerechtvaardigd dat hij daadwerkelijk zou schieten. Met het lossen van de gerichte schoten, hebben de agenten gehandeld volgens de Ambtsinstructie.