ELOM:2024:022 (Low-pass over startbaan zweefvliegveld)

Beslissing: 6 september 2024 AP Noord-Holland

Categorie luchtvaartzaak: Kleine bemande luchtvaart

Formele relaties: -/-

Inhoudsindicatie: Vliegtuig maakt tijdens actief zweefvliegbedrijf low-pass over startbaan. Laagvliegen en gevaarzetting veroorzaakt door grove nalatigheid niet te tolereren (Just Culture). Niet tolereren staat echter niet gelijk aan bestraffen. Zelfreflectie, gesprekken met instructeurs zweefvliegclub en vervolgens gegeven debriefing maken dat sanctie achterwege kan blijven.

Beslissing OM

in de zaak tegen een gezagvoerder van een gemotoriseerde zweefvliegtuig, hierna de verdachte.
 

Aanleiding onderzoek

Het onderzoek in deze zaak is gestart naar aanleiding van een voorvalmelding die het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL) op [datum in het jaar] 2023 heeft ontvangen. De melding was afkomstig van een instructeur van een zweefvliegclub en betreft een voorval [drie dagen eerder] op vliegbasis Gilze-Rijen.

Volgens de melding heeft een motorzweefvliegtuig met registratienummer PH-[XXXX] tijdens een actief zweefvliegbedrijf een ‘low-pass’ gemaakt over de startbaan. Het motorzweefvliegtuig ging volgens de melder ‘tijdens het licht geven voor een lierstart, op circa 10 meter hoogte boven de baan, net achter de lier langs’. Dankzij een adequate melding van een oplettend lid werd het lichtsignaal stopgezet en ontkoppeld. Er was volgens de melding geen radiocontact geweest met de gezagvoerder van het motorzweefvliegtuig voor deze ‘low-pass’. De betrokkenen op de grond waren er allemaal van geschrokken. De gezagvoerder van het motorzweefvliegtuig heeft desgevraagd contact opgenomen met de melder. Uit dat contact bleek de gezagvoerder een instructeur van de club te zijn, die les aan het geven was. Hij erkende dat hij radiocontact had moeten zoeken en bood zijn verontschuldiging aan. De melder sloot zijn melding af met een aantal vragen die dit voorval heeft opgeroepen, zoals of er toestemming was om de CTR in te vliegen, waarom er lager dan de wettelijk toegestane minimumhoogte werd gevlogen en waarom er geen radiocontact is gezocht.

Op grond van de melding vermoedde het ABL een of meer opzettelijke overtredingen. Het ABL heeft de melding daarom op [datum, circa een maand na het voorval] aan het OM doorgegeven. [1] Het ABL overwoog dat werd vermoed dat ‘de vlieger opzettelijk regels heeft overtreden, waaronder het niet maken van radiocontact voor het maken van de low pass, en dat de veiligheid daardoor ernstig is aangetast’. Het ABL voegde daaraan toe dat de vlieger een instructeur is waarvan een hogere standaard mag worden verwacht, en dat de vlieger het voorval zelf niet heeft gemeld en daarmee niet heeft voldaan aan zijn meldplicht. 

In opdracht van de luchtvaartofficier van justitie heeft de luchtvaartpolitie onderzoek naar het betreffende voorval gedaan.

Verdenking strafbaar feit

Dit onderzoek heeft zich gericht op de volgende verdenkingen:

  • overtreding van art. 5.3 Wet luchtvaart (zodanig aan het luchtverkeer deelnemen dat daardoor andere personen of zaken in gevaar zijn of kunnen worden gebracht);
  • overtreding van art. 5.8 Wet luchtvaart (gebrekkige vluchtvoorbereiding);
  • overtreding van SERA.5005 onder f (uitvoeren van een vlucht beneden de voorgeschreven minimum vlieghoogte).

Feiten en omstandigheden

Uit het onderzoek komt naar voren dat via de luchtvaartgids (AIP, Aeronautical Information Publication) aan luchtvaartdeelnemers kenbaar is gemaakt dat het militaire vliegveld Gilze-Rijen op feestdagen niet operationeel is, maar dat er wel zweefvliegactiviteiten kunnen plaatsvinden. [Datum van het voorval] was [feestdag]; het militaire vliegveld Gilze-Rijen was daarom niet operationeel. Buiten de openingstijden van het vliegveld is geen sprake van een gecontroleerd luchtruim, maar van een ‘Radio Mandatory Zone’ (RMZ). [2]

Piloten is voorgeschreven om contact op te nemen via het gepaste communicatiekanaal, alvorens een RMZ binnen te vliegen. [3]

In de middag van [datum voorval] 2023 vonden er op vliegveld Gilze-Rijen zweefvliegactiviteiten plaats. Dit waren activiteiten van de zweefvliegclub [naam zweefvliegclub]. De dienstdoende instructeur was [A], die het voorval aan het ABL bleek te hebben gemeld. Hij had de vliegtechnische leiding over het vliegbedrijf en heeft als getuige het volgende verklaard over het voorval:

  • de lier stond iets ten zuidoosten van de kruising van de twee landingsbanen opgesteld;
  • omstreeks 12.30 uur stond een zweefvliegtuig klaar om opgelierd te worden;
  • als de vlieger klaar is voor vertrek laat de startleider dit via een lichtsignaal weten aan de lierist (de persoon die de lier bedient);
  • op het moment dat het lichtsignaal werd gegeven en de kabel werd strakgetrokken, vlak voor het daadwerkelijke omhoog lieren, hoorde hij ‘stop, stop, stop’ roepen;
  • de start is toen direct afgebroken;
  • hij zag toen een vliegtuig zeer laag overvliegen over baan 28, komende vanuit oostelijke en vliegend in westelijke richting;
  • de vlieghoogte schatte hij in op ongeveer 10 meter;
  • de vlieger ging direct achter de opgestelde lier langs;
  • noch hijzelf, noch de startleider heeft radioverkeer gehoord;
  • het is volgens hem gebruikelijk dat een vlieger, als deze een low-pass of touch-and-go wil maken, radiocontact maakt via de torenfrequentie;
  • de torenfrequentie wordt buiten de openingstijden van het vliegveld bemand door de stichting Koninklijke Luchtmacht Historische Vlucht;
  • via de torenfrequentie is contact geweest met het toestel en nadat het toestel was geland op vliegveld Seppe, heeft de piloot hem gebeld;
  • tot zijn verbazing bleek de verdachte de piloot te zijn;
  • hij was verbaasd omdat de verdachte een gastinstructeur van de zweefvliegclub [naam zweefvliegclub] was;
  • de verdachte gaf in dat telefoongesprek direct toe dat hij fouten had gemaakt, maar zei wel dat hij op ongeveer 300 voet (circa 100 meter) over de baan was gevlogen en dat was volgens hem (de getuige) absoluut niet zo;
  • de verdachte meerdere keren zijn excuses aangeboden en dat kwam oprecht over;
  • de verdachte heeft hem verteld dat hij heeft geprobeerd radiocontact te zoeken, maar dat dit niet was gelukt;
  • hij heeft de verdachte verteld dat hij een melding bij het ABL zou maken.

De verdachte heeft tijdens zijn verhoor een zelf geschreven verklaring overhandigd aan de luchtvaartpolitie. In deze schriftelijke verklaring komt naar voren dat de verdachte een ervaren zweefvlieger en motorzweefvlieger is. Hij is daarnaast zowel instructeur zweefvliegen als instructeur motorzweefvliegen. De verdachte heeft via de schriftelijke verklaring de volgende lezing van het voorval gegeven:

  • de verdachte heeft het motorzweefvliegtuig gereserveerd en is met een passagier van vliegveld Seppe via de vliegbasis Gilze-Rijen naar de voormalige vliegbasis De Peel gevlogen en vanaf daar teruggevlogen naar vliegveld Seppe;
  • de verdachte is na het vertrek vanaf vliegveld Seppe overgeschakeld naar de frequentie van de RMZ Gilze-Rijen, omdat de koers naar De Peel voerde door de RMZ;
  • uit het ontbreken van radioverkeer heeft de verdachte afgeleid dat de zweefvliegclub [naam zweefvliegclub] nog niet aan het zweefvliegen was;
  • omdat zijn passagier een oud-lid van deze zweefvliegclub was en het aardig vond om zijn oude veld weer eens van dichtbij te zien, is de verdachte over Gilze-Rijen gevlogen;
  • na het vertrek vanaf De Peel heeft de verdachte na het verlaten van de CTR Eindhoven de radiofrequentie omgeschakeld naar de frequentie van RMZ Gilze-Rijen omdat de koers weer door de RMZ voerde;
  • uit het radioverkeer bleek de verdachte toen dat de zweefvliegclub inmiddels aan het zweefvliegen was;
  • de situatie ter plaatse was de verdachte uit eigen ervaring als sleepvlieger en gast-instructeur goed bekend;
  • de verdachte heeft, om vrij te blijven van het lierbedrijf en het zweefvliegcircuit, ervoor gekozen om bovenwinds (dus noord) en beneden circuithoogte door de RMZ te vliegen;
  • voordat hij bij Gilze-Rijen was aangekomen, hoorde de verdachte een melding van een tweezitter van de zweefvliegclub die het circuit opging;
  • zowel de verdachte als zijn passagier hadden het zweefvliegtuig toen al in zicht;
  • de verdachte is van oost naar west over baan 28-10 (dus noord van de lier blijvend) gevlogen en is vervolgens richting Seppe gegaan;
  • volgens de verdachte brandde het zwaailicht op de lier niet;
  • de verdachte zou hebben gevlogen op een hoogte van 80 tot 100 meter (omgerekend circa 260 tot 330 voet);
  • na het passeren van de lier werd verdachte opgeroepen, maar kreeg geen verstaanbaar contact;
  • na een paar keer tevergeefs te hebben opgeroepen is de verdachte overgeschakeld naar de clubfrequentie en toen vond contact plaats;
  • afgesproken werd om de dienstdoende instructeur van de zweefvliegclub na de landing op vliegveld Seppe te bellen;
  • de verdachte heeft gehoord dat men op de startplaats was geschrokken van zijn onverwachte passage;
  • hij heeft daarop zijn verontschuldigingen aangeboden;
  • de dienstdoende instructeur vertelde hem dat hij een veiligheidsmelding zou doen.

Uit de beantwoording van vragen, die mede naar aanleiding van de schriftelijke verklaring zijn gesteld, blijkt dat de verdachte ervan op de hoogte is dat de minimum vlieghoogte ter plaatse 500 voet is als het vliegveld niet operationeel is. Hij verklaarde dat hij zich heeft laten meeslepen, maar dat hij het niet had moeten doen. In zijn visie was het echter nog steeds een veilige vlucht.

Overwegingen omtrent het bewijs

Op grond van het onderzoek kan naar het oordeel van de luchtvaartofficier van justitie niet worden vastgesteld dat de verdachte art. 5.8 Wet luchtvaart heeft overtreden. Ten aanzien van de vluchtvoorbereiding lijkt de verdachte niet te zijn tekortgeschoten.

Wettig en overtuigend bewijs acht de luchtvaartofficier van justitie wel aanwezig voor de overtredingen van het voorschrift SERA.5005 onder f en art. 5.3 Wet luchtvaart. De verdachte heeft de overtreding van voorschrift SERA.5005 onder f erkend. Hij verklaarde immers dat hij weet dat de minimale vlieghoogte ter plaatse 500 voet is en dat hij op een hoogte van tussen de 260 tot 330 voet heeft gevlogen. Voor de vaststelling van de overtreding is niet van belang of de verdachte nog lager heeft gevlogen, zoals de dienstdoende instructeur heeft verklaard.

Met betrekking tot de overtreding van art. 5.3 Wet luchtvaart overweegt de luchtvaartofficier van justitie dat de verdachte zich niet alleen niet heeft gehouden aan de minimum vlieghoogte, maar ook geen oproep heeft gedaan voordat hij de RMZ is binnengevlogen en daarna vlak achter de lier is langs gevlogen. Zodoende heeft hij zodanig deelgenomen dat daardoor gevaar voor personen of goederen kon ontstaan. Een van de zweefvliegtuigen stond immers op het punt om te vertrekken en werd door de vlucht van de verdachte opgeschrikt. Dat de verdachte in het politieverhoor sprak van een veilige vlucht, kan de luchtvaartofficier van justitie dan ook niet volgen. Hij zou, zeker met zijn zweefvliegervaring, moeten weten dat dit gevaar kan veroorzaken voor het zweefvliegbedrijf. Gezien de in zijn schriftelijke verklaring beschreven zelfreflectie, lijkt de verdachte zich daarvan overigens wel bewust te zijn.

Voor de strafbaarheid van de overtredingen is enige mate van verwijtbaarheid voldoende. In het licht van Just Culture is het evenwel van belang om de mate van verwijtbaarheid preciezer te formuleren. Ter bescherming van de Just Culture hanteert het OM voor strafbare feiten die uitsluitend aan het licht zijn gekomen door een voorvalmelding overeenkomstig Verordening 376/2014 grove nalatigheid als ondergrens. [4]  

De mate van verwijtbaarheid wordt onder meer afgemeten aan de hand van de opleiding en ervaring van de betrokkene. De eisen die aan iemand worden gesteld, zijn hoger naarmate iemand een hogere opleiding en meer ervaring heeft. Aan een (ervaren) instructeur, zoals de verdachte, worden dus hogere eisen gesteld dan aan de gemiddelde andere vlieger. De verdachte heeft een voorbeeldfunctie. Er waren die dag geen bijzondere omstandigheden die ertoe noopten om op deze wijze de vlucht uit te voeren. De verdachte heeft zich naar eigen zeggen laten verleiden om op deze manier te vliegen, omdat hij de situatie ter plaatse goed kende en daarom meende dat het niet gevaarlijk was. Omgekeerd geldt echter dat juist omdat hij de situatie ter plaatse en het zweefvliegbedrijf zo goed kende, hij des te meer is tekortgeschoten. Naar mijn inschatting is dat een aanzienlijke afwijking van wat er van de verdachte op basis van zijn opleiding en ervaring mag worden verwacht. Dat valt naar het oordeel van de luchtvaartofficier van justitie te kwalificeren als grove nalatigheid.

Beslissing

Dat bij de overtredingen sprake is geweest van grove nalatigheid, betekent niet zonder meer dat een sanctie volgt. In een Just Culture worden dergelijke gedragingen niet getolereerd, maar niet tolereren staat niet gelijk aan bestraffen. De luchtvaartofficier van justitie is van oordeel dat de overtredingen in dit geval niet hoeven te worden bestraft.

In dat verband hecht de luchtvaartofficier van justitie in het bijzonder waarde aan de zelfreflectie die de verdachte heeft getoond. Hij heeft niet alleen herhaaldelijk zijn verontschuldigingen aangeboden, maar ook serieus naar zijn eigen gedragingen gekeken. De positieve rol hierbij van de zweefvliegclub mag daarbij niet onvermeld blijven. De dag na het voorval is verdachte in gesprek gegaan met twee instructeurs van de zweefvliegclub [zweefvliegclub]. Met hen is hij overeengekomen dat hij een zelf geschreven verslag zou delen met de vliegers die op de bewuste dag aanwezig waren en dat hij een debriefing zou geven in het zogenoemde instructeurscollege, zodat alle instructeurs van het voorval zouden kunnen leren.

De luchtvaartofficier van justitie heeft daarnaar aanvullend onderzoek laten verrichten. Een van de instructeurs die de verdachte heeft gesproken, heeft hierover een getuigenverklaring afgelegd. De instructeur, [B], verklaarde dat er meerdere gesprekken hebben plaatsgevonden en dat hij het gevoel had gekregen dat de verdachte zijn fout inziet en niet verwacht dat hij dat snel nog eens zal doen. Daarbij schetste [B] ook een ontwikkeling: in het eerste gesprek vertelde de verdachte volgens de instructeur nog dat hij de inschatting had gemaakt dat het veilig kon, maar in de loop van de gesprekken zag hij in dat het onveilig was om de low-pass te maken zonder communicatie met de zweefvliegers. [B] voegde eraan toe dat hij bovendien aangenaam verrast was door het feit dat de verdachte later een presentatie heeft gegeven over het al dan niet per ongeluk overvliegen van zweefvliegvelden en valschermspringgebieden. De slides van de presentatie zijn door deze instructeur aan de luchtvaartpolitie getoond.

Dit is een positieve omstandigheid die de luchtvaartofficier van justitie heeft meegewogen in de beslissing. De reflectie van de verdachte komt ook goed tot uitdrukking in de schriftelijke verklaring. Daarin staat in dit verband onder meer het volgende:

  • de verdachte heeft zich onvoldoende gerealiseerd dat hij die dag geen deel uitmaakte van het actieve zweefvliegbedrijf op Gilze-Rijen;
  • te gemakkelijk heeft de verdachte zichzelf, goed bekend met het zweefvliegbedrijf op Gilze-Rijen en met de bijbehorende vliegbewegingen, laten verleiden tot het onaangekondigd verschijnen in het vliegbedrijf van [naam zweefvliegclub];
  • daarmee heeft de verdachte, naar hem later bleek, de vliegploeg onnodig schrik aangejaagd;
  • hij had de dienstdoende instructeur moeten oproepen met de melding van zijn intenties;
  • als op die radio-oproep een verzoek was gevolgd om zijn vlucht anders uit te voeren, dan had hij daaraan zeker gehoor gegeven.

De luchtvaartofficier van justitie is er door het onderzoek van overtuigd geraakt dat de verdachte tot het inzicht is gekomen dat hij niet goed heeft gehandeld en daarover met betrokkenen heeft gecommuniceerd. Dit is de basis voor de beslissing dat geen sanctie hoeft te volgen.

Normaal gesproken nodigt de luchtvaartofficier van justitie in zaken als deze de vlieger in kwestie uit voor een onderhoud op het parket om nogmaals over het voorval te spreken. In dit geval is die uitnodiging achterwege gelaten, onder meer vanwege het grote tijdsverloop (mede veroorzaakt door het administratieve proces) en het feit dat de verdachte duidelijk lering heeft getrokken uit het voorval. Daar ging het de dienstdoende instructeur die de melding heeft gedaan ook om, zo liet hij uitdrukkelijk optekenen in zijn getuigenverklaring. [5] De luchtvaartofficier van justitie heeft als extra les aan de verdachte meegegeven dat hij, bij een eventuele toekomstig voorval, zelf ook melding bij het ABL moet doen.

De strafzaak tegen de verdachte is gelet op al het voorgaande  geseponeerd (codes 02 en 55).

[1] Deze doorgifte vloeit voort uit de samenwerkingsafspraken die het OM en het ABL in het kader van Just Culture hebben gemaakt. Het OM heeft in principe geen toegang tot voorvalmeldingen die overeenkomstig Verordening 376/2014 zijn gedaan. Het ABL zet dergelijke meldingen alleen door, als het vermoedt dat de grenzen van Just Culture zijn overtreden, dat wil zeggen bij een vermoeden van opzet of grove nalatigheid. Het OM kan dan vervolgens onderzoeken of daarvan al dan niet sprake is. Zie in dit verband onderdeel 3.1 van de Aanwijzing opsporing en vervolging bij voorvallen in de burgerluchtvaart.

[2] Art. 5 lid 1 onder i juncto art. 9 lid 2 onder g Regeling luchtverkeersdienstverlening.

[3] SERA.6005 A onder 2 Bijlage Verordening 923/2012.

[4] Zie punt 4.2 van de Aanwijzing opsporing en vervolging bij voorvallen in de burgerluchtvaart.

[5] [A] verklaarde dat het niet zijn bedoeling was om ervoor te zorgen dat de politie er een zaak van zou maken en dat hij eventueel een boete zou kunnen krijgen. Het ging hem om de veiligheid en het feit dat hij echt schrok van het onverwachte langskomen van het vliegtuig.