Straffen en maatregelen

Het Nederlandse strafrecht kent drie hoofdstraffen: de celstraf, de taakstraf en de geldstraf.

Bij een taakstraf verricht iemand onbetaalde arbeid voor gemeenten, ziekenhuizen, Staatsbosbeheer of andere niet-­commerciële instellingen. Voor minderjarigen is er ook de leerstraf, zoals een cursus sociale vaardigheden. Naast de hoofdstraffen kan de rechter ook bijkomende of voorwaardelijke straffen opleggen. Een bijkomende straf is bijvoorbeeld het inleveren van het rijbewijs. Een voorwaardelijke straf is een gedeelte van de straf dat niet wordt opgelegd en waarbij meestal een proefperiode geldt.

Maatregelen

Naast hoofdstraffen kan een officier van justitie aan de rechter vragen om een maatregel op te leggen. Een maatregel is gericht op herstel (bijvoorbeeld door het betalen van een schadevergoeding) of op het beveiligen van de maatschappij (plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis). Maatregelen zijn onder andere:

  1. Het afpakken van goederen, zoals verdovende middelen, wapens of nepmedicijnen.
  2. Het ontnemen van winst die een verdachte met zijn misdrijven heeft gemaakt, zoals in het geval van diefstal, oplichting of handel in verdovende middelen.
  3. Het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer.
  4. Een terbeschikkingstelling (TBS) voor verdachten met een psychische stoornis.
  5. Het plaatsen van een dader in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD).