Voordracht vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling Volkert van der G.

Van der Graaf kreeg een gevangenisstraf van 18 jaar opgelegd voor de moord op Pim Fortuyn. Op 2 mei 2014 werd hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

Weliswaar werd hij na twee derde deel te hebben uitgezeten in vrijheid gesteld, maar anders dan vaak gedacht wordt en dan ook Van der Graaf lijkt te denken, is hij daarmee nog geen vrij man. De straf is 18 jaar, niet 12 jaar. Hij is in vrijheid gesteld met voorwaarden en hij heeft zich, net als iedere andere veroordeelde die voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld, gedurende het laatste een derde deel van de opgelegde straf aan die voorwaarden te houden. Naast de (standaard) algemene voorwaarde dat hij geen nieuwe strafbare feiten mag plegen tijdens zijn proeftijd geldt ook een aantal bijzondere voorwaarden. Dit zijn: een contactverbod met de nabestaanden en een slachtoffer, een mediaverbod en een meldplicht bij en toezicht door de reclassering. Daarnaast moet hij meewerken aan evaluatiegesprekken met het OM.

Het OM heeft op 12 december 2016 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van Van der Graaf ingediend bij uw rechtbank.

In de kern gaat het bij een vordering herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling om overtreding van een of meer bijzondere voorwaarden waarvan het OM oordeelt dat deze overtreding zo ernstig is dat deze moet leiden tot een terugkeer naar de gevangenis.

De herroepingsvordering in de zaak van Van der Graaf is gebaseerd op de overtreding van de bijzondere voorwaarde van de meldplicht bij de reclassering en de daarbij horende verplichting om mee te werken aan het reclasseringstoezicht.

In de visie van het OM heeft Van der Graaf hieraan ontoereikend en niet constructief meegewerkt. Daarmee is er onvoldoende zicht op zijn resocialisatietraject en het recidiverisico.

Van der Graaf heeft eerder in civiele gedingen de bijzondere voorwaarde van de meldplicht aangevochten, zonder succes. In twee instanties, rechtbank en hof, is namelijk bepaald dat Van der Graaf actief moet meewerken aan die meldplicht en het toezicht door de reclassering en in dat kader vragen van de reclassering moet beantwoorden.

Het Openbaar Ministerie gaat u vandaag laten zien en horen dat Van der Graaf niet aan deze verplichtingen voldoet. Het OM ziet een patroon van het wel geven van een antwoord, maar niet op de gestelde vraag; van het geven van standaardantwoorden, van het ontwijken van vragen; van het niet actief meewerken aan het toezicht; van het betwisten van de relevantie van vragen én van zijn verplichtingen; van het uitlokken van discussies die de aandacht van de inhoud van het toezicht afleiden.

Het mag duidelijk zijn, het is niet aan Van der Graaf regie te voeren op en te bepalen hoe de reclassering het toezicht inricht, welke vragen de reclassering stelt en waar hij wel of niet antwoord op moet geven.

Van der Graaf belet de reclassering inzicht te krijgen in zijn persoon en ontneemt reclassering en OM en daarmee de maatschappij de mogelijkheid in te schatten of hij in de toekomst  opnieuw in de fout zou kunnen gaan. Dat is het verwijt dat het OM hem maakt en dat is de reden dat zijn invrijheidstelling moet worden herroepen.'