Instructie DNA-verwantschapsonderzoek (2023A004)

Publicatiegegevens

Van: College van procureurs-generaal
Aan: hoofden van de OM-onderdelen
Registratienr.: 2023I004
Datum inwerkingtreding 01-12-2023
Vervallen: Instructie DNA-verwantschapsonderzoek (2016I005)
Relevante beleidsregels OM: -
Wetsbepalingen:

artt. 138a, 151da en 195g Sv en art. 21,

vierde lid Wbp

  1. SAMENVATTING

Deze instructie ziet op DNA-onderzoek dat (actief) is gericht op het vaststellen van verwantschap op grond van artikel 138a Sv. Deze instructie benoemt verschillende vormen van DNA-verwantschapsonderzoek, beschrijft de wettelijke beperkingen voor de toepassing ervan en geeft procedurele regels.

  1. INLEIDING

2.1. Wettelijk kader

DNA-verwantschapsonderzoek is DNA-onderzoek dat zich door vergelijking van DNA-profielen richt op het vaststellen van een biologische familierelatie. De voorwaarden voor toepassing van DNA-verwantschaps-onderzoek staan in de artikelen 151da en 195g Sv. Artikel 151da Sv geeft de officier van justitie de bevoegdheid om in het kader van het opsporingsonderzoek te bevelen dat een DNA-verwantschapsonderzoek wordt verricht. In artikel 195g Sv wordt die bevoegdheid ook aan de rechter-commissaris toebedeeld.

2.2. Reikwijdte

Naast DNA-verwantschapsonderzoek onderscheidt artikel 138a Sv nog twee vormen van DNA-onderzoek. Ten eerste het klassieke, meestal autosomale DNA-onderzoek dat is gericht op het vergelijken van DNA-profielen en voorts DNA-onderzoek dat is gericht op het vaststellen van bepaalde uiterlijk waarneembare persoonskenmerken. Deze beide vormen van DNA-onderzoek vallen buiten de reikwijdte van deze instructie.

Verder is het van belang om zogenoemd passief DNA-verwantschapsonderzoek te onderscheiden van gericht, actief, DNA-verwantschapsonderzoek. Als bij klassiek DNA-onderzoek per toeval een genetische verwantschapsrelatie wordt ontdekt is sprake van zogeheten passief DNA-verwantschapsonderzoek. Voor passief DNA-verwantschapsonderzoek gelden, naast de eisen voor het klassiek DNA-onderzoek, geen aanvullende eisen of voorwaarden. Passief verwantschapsonderzoek valt dus buiten het bestek van deze instructie.

  1. VORMEN VAN DNA-VERWANTSCHAPSONDERZOEK

Deze instructie onderscheidt drie vormen van actief DNA-verwantschapsonderzoek naar de aard en mate van ingrijpendheid van het onderzoek, de omvang en eraan verbonden kosten, en de te volgen procedure (zie ook hoofdstuk 4).

3.1. Gericht DNA-verwantschapsonderzoek buiten de DNA-databank

Gericht DNA-verwantschapsonderzoek kan bestaan uit een gerichte vergelijking tussen twee of meer in de strafzaak aanwezige DNA-profielen van een spoor en/of een DNA-referentieprofiel, die niet in de DNA-databank voor strafzaken zijn opgenomen. Dit type DNA-verwantschapsonderzoek kent verschillende varianten. Ter verduidelijking staan hieronder een aantal situaties waarin gericht DNA-verwantschapsonderzoek buiten de DNA-databank van betekenis kan zijn. Een gerichte vergelijking van twee DNA-profielen kan bijdragen aan het bewijs wanneer van belang is of een biologische verwantschapsrelatie bestaat tussen de verdachte en het slachtoffer. Dat is bijvoorbeeld het geval bij een verkrachting waardoor het slachtoffer zwanger is geraakt. Het onderzoek richt zich dan op de vraag of de verdachte de biologische vader van de foetus is. Ook kan dit aan de orde zijn in een zaak waarin een baby te vondeling is gelegd, terwijl dat feit de dood van die baby tot gevolg heeft gehad. In dat geval kan verwantschapsonderzoek mogelijk de identiteit van de vader en/of de moeder onthullen.

Gericht DNA-verwantschapsonderzoek kan ook van betekenis zijn in het geval een verdachte is verdwenen, vermist of gevlucht, of weigert mee te werken aan een klassiek DNA-bevolkingsonderzoek, en van de verdachte geen DNA-profiel beschikbaar is. In die gevallen kan door vergelijking van het DNA-profiel van een spoor met een DNA-profiel van een biologische verwante van die verdachte alsnog onderzocht worden of het DNA-spoor van de verdachte afkomstig kan zijn.

Gericht DNA-onderzoek kan ook een rol spelen wanneer nog geen verdachte in beeld is. Als binnen een bepaalde kring van personen middels een klassiek DNA-bevolkingsonderzoek naar een verdachte wordt gezocht, en iemand uit die kring weigert celmateriaal af te staan, kan er grond zijn om nader onderzoek te doen naar die weigeraar. Er bestaat op dat moment echter onvoldoende verdenking om deze persoon te verplichten om in het kader van de opsporing celmateriaal voor DNA-onderzoek af te staan. Die verdenking kan wel ontstaan na een vergelijking van DNA-profielen van een van zijn of haar familieleden met profiel van het daderspoor.

3.2. DNA-verwantschapsonderzoek via de DNA-databank

Wanneer de identiteit van de dader niet bekend is, kan de DNA-databank voor strafzaken worden doorzocht op DNA-profielen die gedeeltelijk overeenkomen met het DNA-profiel van het daderspoor. Die vergelijking kan zowel betrekking hebben op één, een deel of alle in de DNA-databank voor strafzaken opgenomen DNA-profielen. Het doel van die vergelijking is om via verwanten de identiteit van een nog onbekende dader van ernstige misdrijven te onthullen.

3.3. (Grootschalig) bevolkingsonderzoek gericht op verwantschap

Bij een bevolkingsonderzoek gericht op verwantschap wordt aan een bepaalde groep derden, oftewel personen die geen verdachte zijn, gevraagd om vrijwillig celmateriaal af te staan. De van die derden verkregen DNA-profielen worden vervolgens vergeleken met het DNA-profiel van een spoor.

Dit type onderzoek kan zowel klein- als grootschalig zijn. De grens tussen deze twee varianten volgt uit artikel 151a, eerste lid, Sv. Daarin staat dat een bevolkingsonderzoek als grootschalig wordt aangemerkt als een groep van vijftien of meer derden gevraagd wordt celmateriaal af te staan. Dit onderscheid is van belang aangezien voor grootschalig DNA-bevolkingsonderzoek gericht op verwantschap een machtiging van de rechter-commissaris is vereist.

  1. DE PROCEDURE

De ene vorm van DNA-verwantschapsonderzoek grijpt meer in op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen dan de andere. Dit komt tot uitdrukking in de voorwaarden die moeten zijn vervuld, en de (interne) procedure die moet worden doorlopen. Voor een aantal vormen van DNA-verwantschapsonderzoek is alleen een bevel van de officier vereist, terwijl in een aantal gevallen ook een machtiging van de rechter-commissaris nodig is. Voor de meest ingrijpende vorm van DNA-verwantschapsonderzoek is ook toestemming van het College van procureurs-generaal vereist. Op grond van de wet is machtiging van de rechter-commissaris nodig bij een vergelijking met de hele databank (artikel 151da, eerste lid, tweede volzin, Sv). In alle gevallen geldt dat indien DNA-verwantschapsonderzoek wordt overwogen, het van belang is eerst te overleggen met het NFI over de (technische) (on)mogelijkheden. Het NFI voert in beginsel een pre-assessment uit, waarin wordt getoetst of het desbetreffende DNA-spoor al dan niet geschikt is voor DNA-verwantschapsonderzoek, tenzij het NFI aangeeft dat een pre-assessment niet nodig is omdat de geschiktheid uit reeds uitgebrachte blijkt of evident is. Het rapport dat n.a.v. dat pre-assessment wordt opgemaakt, wordt – indien aanwezig – betrokken bij een eventuele verdere interne besluitvormingsprocedure.

Celmateriaal van een derde kan alleen worden afgenomen en gebruikt voor DNA-verwantschapsonderzoek als die derde daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven. Ten aanzien van minderjarige derden die de leeftijd van zestien jaar nog niet hebben bereikt of voor onder curatele gestelden gelden afwijkende regels. [1]

4.1. Het verzoek voor een DNA-verwantschapsonderzoek

In het verzoek voor een DNA-verwantschapsonderzoek moet in ieder geval gemotiveerd uiteengezet worden dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. Er is sprake van een misdrijf waar een gevangenisstraf van acht jaar of meer op staat, of van een van de in artikel 151da, derde lid, Sv, genoemde ernstige gewelds- of zedenmisdrijven, die ten minste met een gevangenisstraf van zes jaar worden bedreigd;
  2. De inzet van het DNA-verwantschapsonderzoek is in het belang van het onderzoek;
  3. Het DNA-verwantschapsonderzoek kan redelijkerwijs bijdragen aan de opheldering van het misdrijf. Dit betekent dat aannemelijk moet zijn dat het aangetroffen DNA-profiel dader gerelateerd is dan wel dat het DNA-profiel een substantiële bijdrage kan leveren aan de oplossing van de zaak.

Voor aanvragen voor (grootschalig) bevolkingsonderzoek gericht op verwantschapsonderzoek geldt in alle gevallen dat de kring van de te onderzoeken personen uiterst zorgvuldig moet worden samengesteld, en niet groter is dan in het belang van de waarheidsvinding noodzakelijk. Ten aanzien van de personen die in de selectie zijn opgenomen, moet indien mogelijk een cohortering worden aangebracht. In de aanvraag voor een actief verwantschapsonderzoek dient aangegeven te worden hoe dit proces – bij benadering – vormgegeven zal worden.

4.2. De procedure bij gericht DNA-verwantschapsonderzoek met profielen buiten de DNA-databank

  1. De zaaksofficier van justitie treedt in overlegt met het NFI over de technische mogelijkheden;
  2. De zaaksofficier van justitie schrijft – in overleg met de lokale FO-officier van justitie – een gemotiveerd verzoek;
  3. De zaaksofficier van justitie dan wel de lokale FO-officier van justitie legt dat verzoek ter toestemming voor aan de rechercheofficier van justitie en ter instemming aan de landelijk FO-officier van justitie, die het verzoek tevens prioriteert;
  4. Na verkregen toestemming en instemming van de rechercheofficier van justitie en de landelijk FO-officier van justitie geeft de zaaksofficier van justitie het bevel tot DNA-verwantschapsonderzoek.

4.3. De procedure bij DNA-verwantschapsonderzoek via de DNA-databank

  1. De zaaksofficier van justitie treedt in overlegt met het NFI over de technische mogelijkheden;
  2. De zaaksofficier van justitie schrijft – in overleg met de lokale FO-officier van justitie – een gemotiveerd verzoek;
  3. De zaaksofficier van justitie dan wel de lokale FO-officier van justitie legt dat verzoek ter toestemming voor aan de rechercheofficier van justitie en ter instemming aan de landelijk FO-officier van justitie, die het verzoek tevens prioriteert. De instemming door de landelijk FO-officier van justitie en de rechercheofficier van justitie is niet vereist indien sprake is van een (eenmalige) één-op-één-vergelijking;
  4. Na toestemming en instemming van de rechercheofficier van justitie en de landelijk FO-officier van justitie geeft de zaaksofficier van justitie het bevel tot DNA-verwantschapsonderzoek, tenzij eerst machtiging van de rechter-commissaris nodig is.
  5. Als het verwantschapsonderzoek betrekking heeft op een selectie van personen, waarvan de namen in de aanvraag staan vermeld, wordt geen machtiging van de rechter-commissaris gevorderd.
  6. Indien het gaat om een vergelijking met de gehele databank of een deel ervan, waarbij geen selectie op naam heeft plaatsgevonden, wordt een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris gevorderd.
  7. In de gevallen dat die machtiging is vereist, vordert de zaaksofficier van justitie ná de vereiste toestemming en instemming van de rechercheofficier van justitie en de landelijk FO-officier van justitie op grond van de stukken een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris, waarna de zaaksofficier van justitie het bevel tot DNA-verwantschapsonderzoek geeft. [2]

4.4. De procedure bij (grootschalig) bevolkingsonderzoek gericht op verwantschap

  1. De zaaksofficier van justitie overlegt met het NFI over de technische en – in geval van grootschalig bevolkingsonderzoek – capacitaire mogelijkheden;
  2. De zaaksofficier van justitie schrijft – in overleg met de FO-officier van justitie – een gemotiveerd verzoek;
    1. De zaaksofficier van justitie dan wel de FO-officier van justitie legt dat verzoek ter toestemming voor aan de rechercheofficier van justitie en ter instemming voor aan de landelijk FO-officier van justitie;
  3. De hoofdofficier van justitie legt dat verzoek voor aan de Centrale Toetsingscommissie (CTC). De CTC adviseert het College van procureurs-generaal;
  4. Na toestemming van het College vordert de zaaksofficier van justitie van de rechter-commissaris op basis van de stukken een schriftelijke machtiging indien het gaat om een grootschalig bevolkingsonderzoek. Indien geen sprake is van een grootschalig onderzoek, is geen machtiging van de rechter-commissaris vereist;
  5. De zaaksofficier van justitie geeft het bevel tot DNA-verwantschapsonderzoek.

OVERGANGSRECHT

De beleidsregels in deze instructie hebben gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.

[1] Indien de minderjarige derde de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, of als de derde onder curatele is gesteld, is in plaats van de toestemming van de betrokken minderjarige toestemming van diens wettelijk vertegenwoordiger vereist (artikel 5, eerste en tweede lid, Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming). Indien de minderjarige derde slachtoffer is van zeer ernstige gewelds- of zedenmisdrijven, zoals genoemd in artikel 151da, derde lid, Sv, kan op bevel van de officier van justitie celmateriaal worden afgenomen en gebruikt voor DNA-verwantschapsonderzoek. Hiervoor is een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris vereist.

[2] Zie voor de wetsgeschiedenis o.m. Kamerstukken II 2009/10, 32 168, nr. 3, p. 8 en Kamerstukken I 2011/12, 32168, nr. C, p. 4.