Instructie handhaving alcoholgebruik in de luchtvaart (2023I002)

Publicatiegegevens
Van: College van procureurs-generaal
Aan: Hoofden van de OM-onderdelen
Registratienummer: 2023I002
Datum inwerkingtreding: 01-03-2023
Vervallen: Instructie invordering bewijzen van bevoegdheid in het kader van de wet luchtvaart (2015I006)
Relevante beleidsregels OM:

Richtlijn voor strafvordering luchtvaartwet- en regelgeving (2023R002);
Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003);
Aanwijzing kader voor tenuitvoerlegging (2020A007)

Wetsbepalingen: Art. 11.4, 11.5, 11.7 en 11.8a Wet luchtvaart

SAMENVATTING

Deze instructie geeft regels voor de handhaving van alcoholgebruik in de luchtvaart door de oplegging van een tijdelijk verbod om werkzaamheden te verrichten dan wel de invordering van bewijzen van bevoegdheid en van de hiermee gelijkgestelde buitenlandse bewijzen van bevoegdheid in het kader van de Wet luchtvaart.

  1. CONTROLE

Op grond van de Wet luchtvaart (hierna Wlv) moet boordpersoneel, alsmede personen die luchtverkeersdienstverlening of luchthaveninformatie verschaffen dan wel een grondstation of mobiel station bedienen, op eerste vordering van een opsporingsambtenaar meewerken aan een voorlopige blaastest. [1]

Anders dan voor het wegverkeer geldt in de luchtvaart in beginsel de grens nul met betrekking tot alcoholgebruik. Weliswaar is in art. 2.12, derde lid, Wlv als grens 90 µg/l resp. 0,2‰ opgenomen, maar dat is slechts gedaan ‘om redenen van meettechnische aard’. [2]

Bij controles van boordpersoneel worden onder werkzaamheden aan boord tevens de voorbereidingshandelingen voorafgaande aan de vlucht begrepen. [3] Gelet hierop vindt de controle plaats op een moment waarop het boordpersoneel daadwerkelijk werkzaamheden verricht of daartoe aanstalten maakt. Het betreden van het gedeelte van een luchthaven bestemd voor boordpersoneel (denk aan het gedeelte waar een bemanningscentrum is gelegen) wordt beschouwd als het verrichten van voorbereidingshandelingen. Andere voorbereidingshandelingen zijn bijvoorbeeld het inzien en indienen van vluchtplannen en het raadplegen van de meteo. Opsporingsambtenaren leggen in een proces-verbaal van bevindingen vast op grond waarvan is vastgesteld dat sprake is van voorbereidingshandelingen.

Mocht de voorlopige blaastest leiden tot een positief resultaat (een indicatie voor een te hoog alcoholgehalte in de adem), dan volgt een bevel tot medewerking aan de ademanalyse. Die medewerking betreft ook het meegaan naar het bureau of een andere plaats voor het houden van de ademanalyse. [4] In beginsel hoeft een verdachte dan ook niet te worden aangehouden. Aanhouding van de verdachte heeft wél de voorkeur in de gevallen waarin de verdenking van overtreding van art. 2.12 Wlv of punt 7.6 bijlage V Bv niet is gebaseerd op de uitslag van de ademtest, maar op de interpretatie van het gedrag van de verdachte door de opsporingsambtenaar. In deze uitzonderingsgevallen toetst de (hulp)officier van justitie van belang de verdenking.

  1. TIJDELIJK VERBOD WERKZAAMHEDEN TE VERRICHTEN

Gelet op de hiervoor genoemde nulgrens ligt het bij ieder positief resultaat in de rede dat een opsporingsambtenaar gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een tijdelijk verbod op te leggen om werkzaamheden te verrichten. [5] De duur van dat verbod wordt mede bepaald aan de hand van het resultaat van het alcoholonderzoek en de gemiddelde afbraaksnelheid van alcohol volgens het Trimbos instituut. [6] Omgerekend wordt aangehouden dat 0,25 ‰ afbreekt in één tot anderhalf uur. Dit leidt tot de volgende verhouding tussen het alcoholgehalte in de adem of het bloed en de duur van het verbod:

Alcoholgehalte

Duur verbod

t/m 95 ug/l

t/m 0,20 ‰

1 uur

95 t/m 120 ug/l

0,22 t/m 0,28 ‰

1,5 uur

125 t/m 150 ug/l

0,29 t/m 0,35 ‰

2 uur

155 t/m 180 ug/l

0,36 t/m 0,41 ‰

2,5 uur

185 t/m 210 ug/l

0,42 t/m 0,48 ‰

3 uur

215 t/m 240 ug/l

0,49 t/m 0,55 ‰

3,5 uur

245 t/m 270 ug/l

0,56 t/m 0,62 ‰

4 uur [7]

Mocht uit onderzoek een verdenking naar voren komen dat sprake is van (een combinatie met) ander middelengebruik dat de vaardigheid voor het verrichten van werkzaamheden kan verminderen, dan is een langer verbod aangewezen; ten hoogste kan een verbod van 24 uur worden opgelegd. [8]

De opsporingsambtenaren leggen het verbod neer in een beschikking, die het tijdstip van ingang en de duur van het verbod bevat (art. 11.5, derde lid, Wlv).

  1. invordering en inhouding

Op grond van art. 11.7, eerste lid onder a Wlv kan de opsporingsambtenaar het bewijs van bevoegdheid (of het bewijs van gelijkstelling) invorderen indien uit het onderzoek van de uitgeademde lucht of het bloedonderzoek blijkt (of bij gebreke van deze onderzoeken, een ernstig vermoeden bestaat) dat het alcoholgehalte van het lid van het boordpersoneel hoger is dan 270 µg/l resp. 0,6‰. Diezelfde bevoegdheid bestaat op grond van art. 11.7, eerste lid onder b Wlv bij weigering mee te werken aan een van voormelde onderzoeken. [9] Het voorgaande geldt op grond van art. 11.8a Wlv onder andere ook voor luchtverkeersleiders.

Weliswaar schept art. 11.7 Wlv – anders dan art. 164 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), dat voor deze bepaling model heeft gestaan [10] – geen invorderingsplicht, maar het belang om bij leden van het cockpitpersoneel en luchtverkeersleiders tot invordering over te gaan is minstens zo groot gelet op de gevaarzetting en/of de verantwoordelijkheid voor passagiers. [11] Het OM instrueert opsporingsambtenaren daarom om bij hen altijd over te gaan tot invordering van het bewijs van bevoegdheid, wanneer het alcoholgehalte hoger is dan 270 µg/l resp. 0,6‰ of wordt geweigerd mee te werken aan een alcoholonderzoek.

Een ingevorderd bewijs van bevoegdheid en het proces-verbaal van invordering wordt uiterlijk op de derde dag na de invordering ingeleverd bij de officier van justitie.

Een op deze grond ingevorderd bewijs van bevoegdheid, wordt door het OM ingehouden. Gezien de eerder aangehaalde grote gevaarzetting in de luchtvaart stelt het OM de inhoudingsgrens (naar analogie van de systematiek van de WVW 1994) gelijk aan de invorderingsgrens.

Het bewijs van bevoegdheid blijft ingehouden totdat de door de officier van justitie bepaalde inhoudingstermijn of de termijn van een door de rechter opgelegde onvoorwaardelijke ontzegging is verstreken.

  1. AFSTEMMING

Binnen het OM

Na de uitspraak in eerste aanleg en dus ook in geval van het instellen van hoger beroep door de officier van justitie of de veroordeelde, brengt het arrondissementsparket de inhoudingstermijn in overeenstemming met de in eerste aanleg opgelegde (on)voorwaardelijke ontzegging. Het bewijs van bevoegdheid van veroordeelde blijft onder de officier van justitie [12]. Na het verstrijken van de aangepaste inhoudingstermijn, wordt het bewijs van bevoegdheid namens de advocaat-generaal [13] door de officier van justitie teruggegeven. Deze beslissing wordt gemeld aan het ressortsparket.

Na het onherroepelijk worden van de uitspraak van het gerechtshof, verstrekt het ressortsparket (een extract van) het arrest aan het arrondissementsparket.

Met het CJIB

Zodra tenuitvoerlegging ervan mogelijk is, verstrekt het OM een onherroepelijk vonnis of arrest aan het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).

OVERGANGSRECHT

Deze instructie is geldig met onmiddellijke ingang van de datum van inwerkintreding.

[1] Art. 11.4, tweede lid, en 11.8a Wlv.

[2] Kamerstukken II 1995/96, 24513, nr. 3, p. 11-12.

[3] Kamerstukken II 1998/99, 26336, nr. 3, p. 11-12.

[4] Art. 11.6 lid 2 Wlv bepaalt immers dat de verdachte gevolg dient te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.

[5] Art. 11.5 lid 1 en 11.8a Wlv.

[6] Het afbreken van één standaardglas alcohol duurt één tot anderhalf uur, zie https://www.alcoholinfo.nl/effecten/afbraak-van-alcohol.

[7] Bij een hoger alcoholgehalte hoeft gelet op de hierna gegeven instructie tot invordering en inhouding geen verbod te worden opgelegd aan cockpitpersoneel en luchtverkeersleiders. In andere gevallen wordt gehandeld naar bevind van zaken.

[8] De bevoegdheid om een tijdelijk verbod op te leggen, geldt ook wanneer naar het oordeel van de opsporingsambtenaar is gebleken dat een lid van het boordpersoneel onder een zodanige invloed van drugs of psychotrope geneesmiddelen is dat hij onvoldoende in staat is zijn werkzaamheden behoorlijk te verrichten.

[9] Meer in het bijzonder gaat het hierbij om de misdrijven van art. 11.6, tweede, zesde, achtste en negende lid Wlv.

[10] Kamerstukken II 1995/96, 24 513, nr. 3, p. 19 (MvT).

[11] Kamerstukken II 1995/96, 24 513, nr. 3, p. 11 (MvT).

[12] Het ressortsparket is niet voorzien van een aansluiting op het register. Bovendien kan in dit register slechts één parketnummer per zaak worden geregistreerd.

[13] De advocaat-generaal blijft echter wel verantwoordelijk voor de executie van de (on)voorwaardelijke ontzegging.