Instructie inzake de invordering van rijbewijzen (2022I004)

Publicatiegegevens

Van:

College van procureurs-generaal
Aan: Hoofden van de OM-onderdelen en de korpschef van politie
Registratienummer: 2022I004
Datum inwerkingtreding: 01-09-2022
Vervallen: Aanwijzing inzake de invordering van rijbewijzen (2015I007)
Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003)
Instructie zaken Parket CVOM (2022I003);;
Wetsbepalingen:Artikel 164 Wegenverkeerswet 1994 Artikel 164 Wegenverkeerswet 1994

SAMENVATTING

Deze instructie gaat in op de vordering tot overgifte c.q. de invordering van het rijbewijs op grond van artikel 164 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW1994). Besproken worden de gevallen waarin de overgifte van het rijbewijs worden gevorderd en de gevallen waarin de overgifte van het rijbewijs worden gevorderd, alsmede de procedure die geldt voor de vordering tot overgifte en de invordering.

Verder geeft de instructie aan in welke gevallen de officier van justitie het ingevorderde rijbewijs kan inhouden en wat de daarbij te volgen procedure is. De instructie geeft tevens aan wanneer het ingevorderde of ingehouden rijbewijs door de officier van justitie moet worden teruggegeven.

Tot slot gaat de instructie in op de taakverdeling tussen het ressortsparket en het eerstelijnsparket, indien tegen een vonnis in eerste aanleg hoger beroep wordt ingesteld, terwijl het rijbewijs nog ingehouden is.

1. OPSPORING

1.1. Beslissing tot invordering van het rijbewijs door de opsporingsambtenaar krachtens artikel 164 WVW1994

1.1.1. Algemeen

Ingevolge artikel 164, eerste lid, WVW1994 is de bestuurder van een motorrijtuig tegen wie proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van een bij of krachtens de WVW1994 vastgesteld voorschrift, op de eerste vordering van een daartoe bevoegde ambtenaar verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.

Op grond van artikel 164, eerste lid, WVW1994 kunnen niet alleen Nederlandse rijbewijzen, maar ook buitenlandse rijbewijzen en – in voorkomend geval – internationale rijbewijzen worden ingevorderd. Een internationaal rijbewijs is slechts een officiële vertaling van het daaraan ten grondslag liggende buitenlandse rijbewijs en daarom dient ook altijd dat buitenlandse rijbewijs te worden ingevorderd.

De vordering tot overgifte kan alleen worden gericht tot bestuurders van motorrijtuigen. De vordering tot overgifte kan niet worden gericht tot een bestuurder aan wie nimmer een rijbewijs is afgegeven. De opsporingsambtenaar zal daarom ook altijd het rijbewijsregister moeten raadplegen.

Het is van belang onderscheid te maken tussen “de vordering tot overgifte” enerzijds en de “invordering” anderzijds. Van een invordering is pas sprake, indien het rijbewijs na de vordering tot overgifte daadwerkelijk in handen is gekomen van de opsporingsambtenaar. Het onderscheid tussen de vordering tot overgifte en de invordering is om twee redenen van belang. Ten eerste gaat de wettelijke termijn van tien dagen waarbinnen de officier van justitie een beslissing moet nemen over de inhouding van het rijbewijs pas lopen als het rijbewijs daadwerkelijk is ingevorderd (artikel 164, zesde lid, WVW1994) [1] . Ten tweede wordt alleen de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, in mindering gebracht op de duur van de ontzegging van de rijbevoegdheid (artikel 179, zesde lid, WVW1994).

1.1.2. Door de opsporingsambtenaar te volgen procedure bij de vordering tot overgifte

De opsporingsambtenaar moet de overgifte van het rijbewijs nadrukkelijk vorderen. Daarbij dient de verdachte erop te worden gewezen dat hij zich schuldig maakt aan het misdrijf van artikel 9, zevende lid, WVW1994, indien hij nadien een motorrijtuig gaat besturen dat behoort tot een categorie waarvoor het (in)gevorderde rijbewijs is afgegeven. Er moet sprake zijn van een bewust wederzijds contact tussen de vorderende opsporingsambtenaar en de verdachte. Een vordering tot overgifte kan dus niet worden gedaan, indien en zolang de verdachte buiten bewustzijn is. [2]

De overgifte van het rijbewijs kan niet alleen worden gevorderd op het tijdstip waarop en de plaats waar de verdachte is staande- of aangehouden, maar dit kan ook op een later moment nog worden gedaan. [3] Echter, nadat het proces-verbaal van overtreding/misdrijf is opgemaakt en voorzien van een datum van sluiting, vervalt de bevoegdheid tot het doen van de vordering tot overgifte. [4] Indien uit het bloedonderzoek blijkt dat de alcoholwaardes op of boven de invorderingsgrens liggen, en er geen indicaties waren om direct bij de staandehouding het rijbewijs te vorderen, dan dient het rijbewijs alsnog te worden gevorderd voordat het pv wordt gesloten.

Indien na de vordering tot overgifte geen andere bestuurder beschikbaar is of de verdachte niet aanstonds voldoet aan de vordering tot overgifte van het rijbewijs, kan de opsporingsambtenaar het motorrijtuig onder toezicht stellen. Wanneer een wegsleepregeling van kracht is en de opsporingsambtenaar dat nodig acht, kan het motorrijtuig in bewaring worden gesteld. De teruggave van het motorrijtuig vindt, tegen een ondertekend bewijs van ontvangst, plaats door de opsporingsambtenaar. Het motorrijtuig wordt pas teruggegeven, nadat de verdachte heeft voldaan aan de vordering tot overgifte van het rijbewijs of heeft aangetoond geen rijbewijs te kunnen inleveren of indien de officier van justitie zich niet langer verzet tegen de teruggave van het motorrijtuig (bijv. bij registratie van vermissing/diefstal van het rijbewijs in het rijbewijsregister) (artikel 164, zevende lid, WVW1994).

Indien de vordering tot overgifte niet heeft geleid tot een invordering van het rijbewijs (verdachte heeft volgens informatie uit het rijbewijsregister wel een rijbewijs, maar verstrekt het niet aan de verbalisant), dient van deze omstandigheid duidelijk melding te worden gemaakt in het proces-verbaal van overtreding/misdrijf. Op deze wijze wordt de officier van justitie erop geattendeerd dat de vordering tot overgifte heeft plaatsgevonden, maar dat de invordering van het rijbewijs achterwege is gebleven, en kan bij de afdoening van de zaak de verwijdering van de registratie uit het rijbewijsregister worden bewaakt. Het proces-verbaal van de vordering tot overgifte wordt, zo mogelijk samen met het proces-verbaal van overtreding/misdrijf, zo spoedig mogelijk, maar niet later dan vijf dagen na de dag van de vordering tot overgifte, ingezonden aan de officier van justitie van het parket.

De officier van justitie is ervoor verantwoordelijk dat de registratie in het rijbewijsregister onverwijld wordt beëindigd indien de overgifte van het rijbewijs ten onrechte is gevorderd, alsmede in de gevallen waarin de zaak niet (verder) zal worden vervolgd of in eerste aanleg uitsluitend een voorwaardelijke OBM is opgelegd.

1.1.3. Vermiste of gestolen rijbewijzen

Een aantal bestuurders van motorrijtuigen kan na de vordering tot overgifte door de opsporingsambtenaar geen rijbewijs afgeven, omdat het rijbewijs vermist of gestolen is. De enkele stelling van de verdachte dat zijn rijbewijs vermist of gestolen is, is daarbij niet voldoende. Deze stelling moet op enige wijze onderbouwd kunnen worden. Hierbij kunnen de volgende situaties worden onderscheiden:

a. de verdachte verklaart bij staandehouding dat zijn rijbewijs als vermist/gestolen staat geregistreerd, de verbalisant verifieert dit in het rijbewijsregister, constateert dat het rijbewijs in het rijbewijsregister geregistreerd staat als vermist/gestolen en vermeldt dit in het proces-verbaal van de vordering tot overgifte;

b. indien bij staandehouding de verdachte aangeeft dat het rijbewijs vermist/gestolen is en de registratie hiervan heeft nog niet plaatsgevonden, dan wijst de verbalisant de verdachte op de mogelijkheid de vermissing/diefstal in het rijbewijsregister (bij de gemeente/online via de RDW) te laten registreren en vermeldt dit in het proces-verbaal van de vordering tot overgifte;

c. de verdachte geeft met een schriftelijke verklaring bij het betreffende parket aan dat zijn rijbewijs als vermist/gestolen staat geregistreerd. Deze verklaring wordt geverifieerd aan de hand van de gegevens uit het rijbewijsregister.

Indien zich een van deze gevallen voordoet, wordt aangenomen dat er sprake is van een fictieve “invordering”. Hoewel er dus geen sprake is van een echte invordering, en de opsporingsambtenaar dus een proces-verbaal van vordering tot overgifte moet insturen naar het OM, wordt wat betreft de verdere procedure zo veel mogelijk aangesloten bij de werkwijze die geldt voor het geval waarin het rijbewijs daadwerkelijk is ingevorderd. [5] Voor deze vermiste of gestolen rijbewijzen geldt het volgende:

1. Het proces-verbaal van de vordering tot overgifte dient samen met het proces-verbaal van overtreding/misdrijf binnen vijf dagen na de dag van “invordering” te zijn ontvangen door het parket.

2. In de hiervoor onder a genoemde gevallen geldt als de dag van “invordering” de dag waarop de verbalisant de vordering tot overgifte heeft gedaan (ervan uitgaande dat de aangifte van vermissing/diefstal c.q. de registratie van de vermissing/diefstal in het rijbewijsregister reeds vóór die dag heeft plaatsgevonden). In de onder b en c genoemde gevallen, waarbij de registratie van de vermissing/diefstal na de staandehouding is geregistreerd in het rijbewijsregister, geldt als de dag van “invordering” de dag waarop de verklaring van de verdachte is ontvangen dat zijn rijbewijs vermist/gestolen is en geverifieerd is dat de vermissing/diefstal in het rijbewijsregister staat geregistreerd.

3. Binnen tien dagen na de dag van “invordering” neemt de officier van justitie een beslissing over de “inhouding” van het rijbewijs. Als de verdachte in de categorie “teruggave rijbewijs” valt, laat de officier van justitie zo spoedig mogelijk nadat het proces-verbaal van de vordering tot overgifte is ontvangen, de melding in het rijbewijsregister vervallen.

Indien de verdachte stelt dat zijn rijbewijs vermist of gestolen is, zónder dat deze staat geregistreerd in het rijbewijsregister, is de werkwijze zoals omschreven in paragraaf 1.1.2 van toepassing.

1.1.4. Inzendtermijnen indien het rijbewijs is ingevorderd

Het rijbewijs en (invorderings)proces-verbaal dient door de opsporingsambtenaar onverwijld naar de officier van justitie te worden gezonden. Het ingevorderde rijbewijs, het proces-verbaal van invordering en het proces-verbaal van overtreding/misdrijf worden door de opsporingsambtenaar op een traceerbare manier met maximaal één proces-verbaal en één rijbewijs per envelop gelijktijdig aan dit parket te gestuurd. Binnen een termijn van vijf dagen na de dag van invordering van het rijbewijs dient het parket het proces-verbaal en het rijbewijs te hebben ontvangen.

1.1.5. Registratie in het rijbewijsregister

Door de opsporingsambtenaar wordt zowel van de vordering tot overgifte als van de invordering van het rijbewijs onverwijld melding gemaakt in het rijbewijsregister. Bij de registratie van de invordering wordt het arrondissementsparket of Parket CVOM als verantwoordelijk parket vermeld al naar gelang de zaak bij Parket CVOM of het lokale arrondissementsparket conform de Instructie zaken Parket CVOM moet worden aangeleverd.

1.2. Overtredingen waarbij de overgifte van het rijbewijs worden gevorderd (artikel 164, tweede lid, WVW1994)

Een opsporingsambtenaar is verplicht om de overgifte van een rijbewijs te vorderen, wanneer deze tegen de bestuurder van een motorrijtuig een proces-verbaal opmaakt ter zake van overtreding van:

1) rijden onder invloed:

A. Ervaren bestuurders indien het alcoholgehalte hoger blijkt te zijn dan 570 µg/l of 1,3 promille;

B. Beginnend bestuurders indien het alcoholgehalte hoger blijkt te zijn dan 350 µg/l of 0,8 promille;

2) weigeren van medewerking aan een adem-/of bloedonderzoek, overtreding van artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid WVW1994;

3) excessieve snelheidsovertredingen: indien de ter plaatse toegestane maximumsnelheid met 50 km/h of meer is overschreden of indien er sprake is van een bromfiets de toegestane maximumsnelheid met 30 km/h of meer is overschreden. In beide situaties moet er sprake zijn van een staandehouding.

1.3. Overtredingen waarbij de overgifte van het rijbewijs worden gevorderd (artikel 164, derde lid, WVW1994)

Ernstig in gevaar brengen van de veiligheid op de weg

De overgifte van het rijbewijs kan worden gevorderd wanneer er sprake is van een overtreding van een bij of krachtens de WVW94 vastgesteld voorschrift, mits door deze overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht. Hierbij kan gedacht worden aan “ gevallen van dood of zwaar lichamelijk letsel door schuld waarbij de bestuurder niet onder invloed verkeerde (…) of aan ernstige overschrijdingen van de maximumsnelheid op plaatsen waar dit tot bijzondere gevaarzetting leidt, zoals binnen de bebouwde kom ”. [6] Deze voorbeelden hebben geen uitputtend karakter. Het is niet mogelijk om een vastomlijnd kader te geven voor de gevallen waarin vordering van het rijbewijs opportuun is in verband met het veroorzaken van ernstig gevaar op de weg. Belangrijk is dat de overtredingen een zwaarwegend gevaarzettend karakter hebben.

Hierbij kunnen de volgende factoren een rol spelen:

· er is sprake van een samenloop van twee of meer overtredingen die tezamen een groot risico opleveren voor de veiligheid van andere verkeersdeelnemers, dan wel

· er is sprake van één zeer ernstige overtreding, waarbij niet sprake is van “slechts” hinder, maar van geconcretiseerde ernstige gevaarzetting.

Het gevaar kan zich hebben verwezenlijkt doordat er daadwerkelijk een ongeval heeft plaatsgevonden, maar dit hoeft niet. Onder omstandigheden kan het rijbewijs dus ook worden ingevorderd, indien een ongeval is uitgebleven (het is net goed afgelopen waar het evengoed verkeerd had kunnen gaan). Denk hierbij aan de gevallen van artikel 5a WVW1994. Anderzijds is de enkele omstandigheid dat een ongeval heeft plaatsgevonden niet voldoende voor de conclusie dat er sprake is van ernstig gevaarzettend gedrag. Dit is steeds afhankelijk van de concrete gedragingen die tot het ongeval hebben geleid.

Overleg met de hulpofficier van justitie

In de gevallen waarbij de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht, wordt, voordat de vordering tot overgifte wordt gedaan, eerst overlegd met de hulpofficier van justitie (hovj). [7] Het overleg met de hovj is erop gericht om vast te stellen dat daadwerkelijk sprake is geweest van het 'ernstig in gevaar brengen van de veiligheid op de weg'.

1.4. Overige aandachtspunten voor de opsporingsambtenaar bij de invordering van het rijbewijs

1.4.1. Ontbreken van een resultaat van de ademanalyse

Het ernstig vermoeden dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 350 µg/l (beginnend bestuurder) of 570 µg/l wordt onder meer aanwezig geacht, indien ten tijde van de ademtest het selectieapparaat de waarde “F” aangeeft en bij beginnende bestuurders de waardes “F”, “F/G” en “A/G”. Bij het ontbreken van een resultaat van de ademtest kan een zodanig vermoeden worden gebaseerd op de toestand en het gedrag van de bestuurder, op de resultaten van de psychomotorische test (PMT), alsmede op verklaringen omtrent de door de bestuurder genuttigde hoeveelheid alcoholhoudende drank. De opsporingsambtenaar dient de bevindingen omtrent het ernstig vermoeden dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 350 µg/l (beginnend bestuurder) of 570 µg/l met redenen van wetenschap in het proces-verbaal van invordering te omschrijven.

1.4.2. Bloed onderzoek

Indien er sprake is van een bloedonderzoek wordt op het aanvraagformulier aangegeven dat er sprake is van een ingevorderd rijbewijs of vordering tot overgifte. De uitslag van het bloedonderzoek, voor zover dat betrekking heeft op het gebruik van alcohol, wordt door het NFI of ander laboratorium binnen een week na de datum van de bloedafname via de Bestandenpostbus doorgegeven aan de officier van justitie bij Parket CVOM onder vermelding van de naam en de geboortedatum van de verdachte, opdat de officier van justitie binnen tien dagen na de dag van invordering kan beslissen tot inhouding dan wel teruggave van het rijbewijs. De arrondissementsparketten kunnen deze uitslag opvragen bij Parket CVOM. Daarnaast geeft het NFI de uitslag schriftelijk door aan de opsporingsambtenaar.

1.4.3. Recidivegevaar

Indien het rijbewijs is ingevorderd op grond van artikel 164, tweede lid, onderdeel c, WVW1994 (weigeren van medewerking aan een onderzoek) of op grond van artikel 164, derde lid, WVW1994 (ernstig in gevaar brengen van de veiligheid op de weg), wint de opsporingsambtenaar inlichtingen in over eventueel recidivegevaar van de verdachte. Deze gegevens dienen te worden vermeld in het proces-verbaal van invordering. Het kan hierbij gaan om eerdere processen-verbaal ter zake van artikel 8 of 163 WVW1994 gedurende een periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum van invordering. Maar ook andere informatie die een licht kan werpen op het alcohol-/drugsverleden of actuele alcohol-/drugsproblematiek van de verdachte dient in het proces-verbaal van invordering te worden opgenomen.

Indien het rijbewijs is ingevorderd wegens het ernstig in gevaar brengen van de veiligheid op de weg, is de scope breder en kan meer in algemene zin acht worden geslagen op de strafrechtelijke antecedenten van de verdachte op verkeersgebied. Het kan daarbij onder meer gaan om eerdere processen-verbaal wegens verkeersgevaarlijk gedrag, ernstige snelheidsovertredingen, rijden onder invloed en het veroorzaken van aanrijdingen. Daarnaast dient de opsporingsambtenaar in het proces-verbaal van invordering ook andere gegevens te vermelden die voor de officier van justitie van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van recidivegevaar.

1.4.4. Invordering van buitenlandse rijbewijzen

Indien er een grond is voor de invordering van het rijbewijs, dient deze invordering ook plaats te vinden als de verdachte houder is van een buitenlands rijbewijs. Op deze wijze wordt voorkomen dat houders van Nederlandse rijbewijzen ongelijk worden behandeld ten opzichte van houders van buitenlandse rijbewijzen. Het is dus nadrukkelijk niet de bedoeling dat in deze gevallen aan houders van buitenlandse rijbewijzen een uitgestelde transactie wordt aangeboden. Het buitenlandse rijbewijs dient door de opsporingsambtenaar te worden ingevorderd en naar het OM te worden gestuurd.

1.5. Samenloop strafrechtelijke en bestuursrechtelijke vordering tot overgifte

In het voorgaande stond de strafrechtelijke invordering van het rijbewijs centraal. Daarnaast voorziet de WVW1994 ook in de mogelijkheid dat een rijbewijs bestuursrechtelijk kan worden ingevorderd. Een bestuursrechtelijke invordering van het rijbewijs vindt plaats in het kader van de bestuursrechtelijke vorderingsprocedure ex artikel 130 e.v. WVW1994. Aan een bestuursrechtelijke invordering ligt het vermoeden ten grondslag dat de houder van een rijbewijs onvoldoende rijvaardig dan wel onvoldoende lichamelijk of geestelijk geschikt is om motorrijtuigen te besturen. De gevallen waarin het rijbewijs bestuursrechtelijk moet worden ingevorderd, worden limitatief opgesomd in artikel 5 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.

Bij het gelijktijdig van toepassing zijn van zowel een strafrechtelijke als een bestuursrechtelijke verplichting tot invordering van het rijbewijs zal ten aanzien van het fysieke rijbewijs voorrang worden gegeven aan de strafrechtelijke invordering. Dit betekent dat het rijbewijs door de opsporingsambtenaar naar het OM moet worden gestuurd. Deze samenloop tussen beide invorderingsplichten doet zich in de praktijk het meeste voor bij alcoholdelicten. De gevallen waarin het rijbewijs strafrechtelijk moet worden ingevorderd wegens rijden onder invloed komen namelijk deels overeen met de gevallen waarin het rijbewijs bij deze delicten bestuursrechtelijk moet worden ingevorderd.

Indien er alleen een bestuursrechtelijke verplichting tot invordering van het rijbewijs bestaat, stuurt de opsporingsambtenaar het rijbewijs direct naar het CBR.

Het is van belang dat de opsporingsambtenaar in het proces-verbaal van de vordering tot overgifte c.q. het proces-verbaal van invordering ondubbelzinnig aangeeft op welke grond het rijbewijs is ingevorderd: artikel 164 en/of artikel 130 WVW1994. Indien het mogelijk is om op beide gronden te vorderen, zal het rijbewijs op beide gronden worden gevorderd in verband met de doorzendplicht van artikel 164 zesde lid. Deze grond dient altijd overeen te komen met de grond die in het rijbewijsregister is opgenomen.

2. VERVOLGING

2.1. Inhoudelijke gronden tot inhouding van het rijbewijs (artikel 164, vierde lid, WVW1994)

2.1.1. Inhouding bij rijden onder invloed van alcohol en bij snelheidsovertredingen

Op grond van artikel 164, vierde lid, WVW1994 is de officier van justitie bevoegd om een ingevorderd rijbewijs in te houden in de gevallen bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, b, d of e. In al deze gevallen koppelt artikel 164, vierde lid, WVW1994 de bevoegdheid tot inhouding niet aan een nadere voorwaarde. Indien het rijbewijs op één van de hiervoor genoemde gronden is ingevorderd is steeds sprake van een wettelijk vermoeden van recidivegevaar ter zake van die gevallen en is de officier van justitie bevoegd dat rijbewijs onder zich te houden. Dat geldt niet wanneer gelet op bijzondere omstandigheden toch niet gezegd kan worden dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van herhaling, en geldt ook niet wanneer er klemmende redenen zijn om van die maatregel af te zien. [8]

Bij het ontbreken van een resultaat van de ademanalyse kan het ernstig vermoeden dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan 350 µg/l (beginnend bestuurder) of 570 µg/l worden onderbouwd met de omschrijving van de toestand van de verdachte in het proces-verbaal van invordering.

2.1.2. Inhouding bij weigeren van medewerking aan een onderzoek

Indien het rijbewijs wordt ingevorderd omdat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een adem- of bloedonderzoek bestaat er géén wettelijk vermoeden van recidivegevaar en kan het rijbewijs slechts worden ingehouden, indien op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid van herhaling. Er moeten dus andere omstandigheden aanwezig zijn waaruit het recidivegevaar kan worden afgeleid. Hierbij valt te denken aan die gevallen waarin wel een ernstig vermoeden bestaat (zie hiervoor 2.1.1).

Aan het criterium van het recidivegevaar wordt in elk geval [9] geacht te zijn voldaan, indien binnen een periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum van invordering:

a. de verdachte al dan niet onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een alcoholdelict in het verkeer [10] ;

b. aan de verdachte een al dan niet onherroepelijk geworden strafbeschikking is uitgevaardigd ter zake van een alcoholdelict in het verkeer, of;

c. de verdachte twee of meermalen eerder is geverbaliseerd ter zake van een alcoholdelict in het verkeer.

Daarnaast kunnen bij de beoordeling ook andere omstandigheden worden meegewogen, zoals het feit dat de verdachte bekend staat als frequent gebruiker van alcohol, drugs of andere stoffen die de rijvaardigheid kunnen verminderen.

2.1.3. Inhouding als de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht

Indien het rijbewijs is ingevorderd omdat de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht, bestaat er ook geen wettelijk vermoeden van recidivegevaar. Inhouding van het rijbewijs is dus slechts mogelijk, indien op grond van andere feiten of omstandigheden kan worden gezegd dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte opnieuw een feit als bedoeld in artikel 164, tweede of derde lid, WVW94 zal begaan.

2.2. Teruggave van het rijbewijs door de officier van justitie (artikel 164, zesde lid, WVW1994)

Het rijbewijs wordt door de officier van justitie onverwijld teruggegeven, indien:

a. het rijbewijs ten onrechte is ingevorderd;

b. de officier van justitie niet binnen tien dagen na de dag van invordering over de inhouding heeft beslist (met inachtneming van de Algemene Termijnenwet [11] );

c. ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zal worden opgelegd;

d. ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zal worden opgelegd van langere duur dan de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd of ingehouden is geweest;

e. bij misdrijven: het onderzoek van de zaak op de terechtzitting niet binnen zes maanden [12] na de dag van invordering is aangevangen, dan wel binnen die termijn geen strafbeschikking is uitgevaardigd;

f. bij overtredingen: het onderzoek van de zaak op de terechtzitting niet binnen vier maanden na de dag van invordering is aangevangen, dan wel binnen die termijn geen strafbeschikking is uitgevaardigd;

g. de door de officier van justitie vastgestelde inhoudingstermijn is verstreken, dan wel;

h. de raadkamer de teruggave van het rijbewijs heeft gelast.

Bij het hiervoor onder c genoemde geval moet vooral worden gedacht aan rijbewijzen van verdachten die nooit eerder een ontzegging van de rijbevoegdheid hebben gekregen en die om klemmende redenen van persoonlijke aard hun rijbewijs niet kunnen missen.

Ten aanzien van de hiervoor onder e en f genoemde gevallen geldt dat artikel 164, zesde lid, WVW1994 maar één termijn noemt als uiterste termijn waarbinnen het onderzoek ter terechtzitting moet zijn aangevangen c.q. een strafbeschikking moet zijn uitgevaardigd, en dat is een termijn van zes maanden. Deze bepaling maakt dus geen onderscheid tussen misdrijven en overtredingen. Binnen het OM wordt er echter voor gekozen om bij overtredingen een kortere termijn te hanteren, namelijk een termijn van vier maanden. Dit vanwege het feit dat de te verwachten duur van de ontzegging van de rijbevoegdheid bij veel overtredingen korter is dan zes maanden.

De beslissing tot teruggave of doorzending van het rijbewijs wordt namens de officier van justitie door de rijbewijsmedewerker onverwijld gemeld in het rijbewijsregister.

Op grond van de laatste zin van het zesde lid van artikel 164 bestaat een doorzendplicht. Het rijbewijs wordt niet aan de houder teruggegeven, wanneer het een rijbewijs betreft waarvan op grond van de WVW94 de overgifte is gevorderd, of ten aanzien waarvan een verplichting tot inlevering bestaat of waarvan ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) de inlevering is gevorderd. Het rijbewijs wordt in dat geval doorgeleid naar degene bij wie de houder dat rijbewijs had dienen in te leveren.

Indien het rijbewijs wordt teruggegeven door Parket CVOM wordt de houder ten spoedigste per aangetekende post van de beslissing tot teruggave in kennis gesteld. Het rijbewijs wordt bij deze kennisgeving gevoegd. Bij teruggave van het rijbewijs door het arrondissementsparket wordt de houder ten spoedigste schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing tot teruggave en van de mogelijkheid om het rijbewijs ten parkette in ontvangst te nemen of wordt de houder ten spoedigste per aangetekende post van de beslissing tot teruggave in kennis gesteld. Het rijbewijs wordt bij deze kennisgeving gevoegd. Gezien het tijdsverloop is het van belang te controleren of er een adreswijziging heeft plaatsgevonden. Indien een voorkeursadres is opgegeven wordt het rijbewijs naar dat adres gestuurd. Van een beslissing tot doorzending van het rijbewijs wordt de houder eveneens schriftelijk in kennis gesteld.

3. Hoger beroep: afstemming tussen het ressortsparket en het eerstelijnsparket

Na de uitspraak in eerste aanleg en dus ook in geval van het instellen van hoger beroep door de officier van justitie of de veroordeelde past de rijbewijsmedewerker bij het eerstelijnsparket de inhoudingstermijn aan conform de duur van de in eerste aanleg opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid. Het rijbewijs van de veroordeelde blijft onder de officier van justitie. Indien door tijdsverloop de aangepaste inhoudingstermijn verstrijkt, wordt het rijbewijs namens de advocaat-generaal door de officier van justitie teruggegeven. Deze beslissing moet worden gemeld aan het ressortsparket. Indien er sprake is van een vrijspraak dient het rijbewijs in beginsel te worden teruggegeven, tenzij na overleg met de advocaat-generaal door de officier van justitie wordt besloten het rijbewijs gedurende de inhoudingstermijn niet terug te geven. Indien er sprake is van een vordering tot overgifte en er is in eerste aanleg een geheel voorwaardelijke OBM opgelegd, dan dient de registratie van de vordering tot overgifte te worden beëindigd [13] door de rijbewijsmedewerker bij het eerstelijnsparket.

Na een onherroepelijk arrest van het gerechtshof is het ressortsparket verantwoordelijk voor de executie van de ontzegging van de rijbevoegdheid. Het eerstelijnsparket stuurt het rijbewijs, indien dit nog is ingehouden, in dat geval door naar het ressortsparket.

OVERGANGSRECHT

Deze instructie is geldig met ingang van de datum van inwerkingtreding.

[1] ECLI:NL:HR:2021:1792.

[2] HR 13 november 1962, NJ 1963, 26.

[3] HR 31 januari 1961, NJ 1961, 207.

[4] HR 21 oktober 1958, NJ 1959, 5.

[5] Dit vanwege het feit dat de verdachte in de onmogelijkheid verkeert om aan de verplichting tot overgifte van het rijbewijs te voldoen. Zolang de vordering tot overgifte geregistreerd staat in het rijbewijsregister, geeft de gemeente immers geen nieuw rijbewijs af dat de verdachte zou kunnen inleveren. Zie artikel 112, eerste lid, aanhef en onderdeel b, WVW94.

[6] Zie Kamerstukken II 1990-1991, 22 030, nr. 3, p. 145-146.

[7] Het enkele feit dat de hulpofficier van justitie niet direct (lijfelijk dan wel telefonisch) beschikbaar is, rechtvaardigt geen aanhouding van de verdachte.

[8] HR 11 maart 2014, NJ 2014, 375, met verwijzing naar HR 3 juni 1997, NJ 1997, 548.

[9] Het geval waarbij korte tijd na een eerdere teruggave van het rijbewijs wederom datzelfde rijbewijs is ingevorderd, voordat van de eerdere situatie een proces-verbaal is opgemaakt, leent zich in beginsel ook voor een beslissing tot inhouding van het rijbewijs.

[10] Hierbij kan worden gedacht aan artikel 8, artikel 163 en artikel 6 jo. 175, derde lid, WVW1994, art. 27 Svw en 1.03 eerste lid onder d RPR en art. 2.12 tweede en derde lid Wet luchtvaart.

[11] Dit betekent dat een termijn die eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

[12] Redelijke wetstoepassing brengt mee dat het begrip “maand” in artikel 164, zesde lid, WVW1994 wordt verstaan als een termijn van 30 dagen. Zie HR 13 oktober 1998, NJ 1999, 178. Vgl. HR 10 april 2012, NJ 2012, 266.

[13] ECLI:NL:HR:2021:1800.