Moraal is van ons allemaal

Rinus Otte, Collegevoorzitter Openbaar Ministerie, over discriminatie en demonstratierecht.

Wat is de rol van het strafrecht als het gaat om demonstratierecht of discriminatie? Wanneer treedt het Openbaar Ministerie op tegen kwetsende uitlatingen, of tegen het blokkeren van snelwegen? Het zijn vragen die het College van procureurs-generaal de laatste tijd vaak worden gesteld. Terechte vragen. Daarom tijd om daar op in te gaan.

De wereld was geschokt toen Israël op 7 oktober werd binnengevallen door Hamas, en Israëlische burgers werden verkracht en vermoord. Die schok heeft intussen plaatsgemaakt voor grote boosheid over de Israëlische tegenreactie. Zes maanden later wordt nieuws gedomineerd door de vele burgerslachtoffers van Israëls aanval in Gaza en de hongersnood onder de bevolking en gaat het bijna niet meer over Hamas die nog altijd ruim honderd gijzelaars gevangen houdt. Waar de aandacht naar de een uitgaat, voelt de ander zich vergeten, en misschien wel in de steek gelaten.

De gebeurtenissen aldaar, hebben ook hun gevolgen hier. We zien demonstranten die de opening van het Holocaustmuseum verstoren met onbeschaafde uitingen, gericht tegen Holocaustslachtoffers en hun nabestaanden, die als bezoekers van de opening part noch deel hebben aan wat er momenteel plaatsvindt in het conflict tussen Israël en Palestina. 

Een zelfde soort heftigheid zien we terug als het gaat over demonstranten die een weg blokkeren, die met tractoren wegen bezetten of asbest op die wegen in de brand steken. Net als demonstranten die concerten verstoren of acties uitvoeren waarbij cultureel erfgoed groot risico loopt. De bekladding van de glasplaat van het schilderij ‘Het meisje met de parel’ of het schenden van de Koran zijn uitingen van heftigheid oproepend gedrag dat door betrokkenen wordt gerechtvaardigd met een beroep op het recht van demonstratie en vrije meningsuiting. 

Regelmatig rijst de vraag waarom het Openbaar Ministerie niet optreedt. Dat is een interessante vraag met een juridisch antwoord dat er op neerkomt dat wat voor sommigen onbeschaafd en kwetsend is, niet altijd strafbaar is. Of als het wel strafbaar is, niet altijd tot straf zal leiden. Kijk naar de overtredingen die rond demonstraties worden begaan. Het merendeel zijn volgens de wetgever lichte feiten (‘overtredingen’), waarop, omdat ze zo licht zijn, een geringe straf staat. Het OM kiest er voor om de schaarse capaciteit niet altijd in te zetten voor die feiten, wetend dat de rechter meestal geen straf oplegt.

Bij zwaardere feiten, zoals vernielingen en brandstichtingen tijdens protestacties en het verstoren van openbare vergaderingen van volksvertegenwoordiging, lokaal of landelijk (allemaal ‘misdrijven’) gaat het Openbaar Ministerie wel vaker vervolgen. Maar ook dan is niet gegarandeerd dat een straf wordt opgelegd omdat het demonstratierecht in Nederland een belangrijk goed is dat door de rechter sterk beschermd wordt. Zodanig zelfs dat ook als wel sprake is van een misdrijf soms geen straf wordt opgelegd omdat de rechter meent dat het opleggen van een straf toekomstige demonstranten kan ontmoedigen om hun demonstratierecht uit te oefenen. Chilling effect heet dat.

Bij discriminatie zullen politie en OM bij een aangifte altijd willen optreden, maar zelfs dan zal het niet altijd tot vervolging kunnen komen. Ik heb het over discriminatiedelicten waarmee de pleger wil uitdrukken dat een ander minderwaardig is vanwege (bijvoorbeeld) diens ras, godsdienst of seksuele geaardheid. Bij die feiten heeft een strafrechtelijke reactie meerwaarde. Maar zelfs dan zal het niet altijd tot vervolging komen. In onze Aanwijzing discriminatie valt te lezen dat dit type zaken vaak complex is vanwege de spanning tussen de strafbaarstelling enerzijds en de grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, anderzijds. Hoe ingewikkeld dit is, blijkt wel uit het debat de afgelopen maanden over de strafbaarheid van bepaalde leuzen, vlaggen en  gedragingen. Zijn die bijvoorbeeld gericht tegen (de politiek van) de staat Israël – daarmee vallend onder vrijheid van meningsuiting – of zijn ze bedoeld om joodse mensen te diskwalificeren en daarmee strafbaar? De scheidslijn is vaak moeilijk te trekken en sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij alles begint met de vaststelling van de betekenis van een bepaalde uiting. Een voorbeeld van een geslaagde vervolging is ingesteld bij discriminatoire laserprojecties op het Anne Frankhuis in Amsterdam. De verdachte werd in 2023 veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf.

Onbeschaafde en kwetsende uitingen op zich zijn echter vaak niet strafbaar. Dat is niet nieuw. Tijdens demonstraties in de jaren zestig tegen de oorlog van Verenigde Staten in Vietnam werd over de Amerikaanse president vaak gescandeerd ‘Johnson moordenaar’. De Hoge Raad vond dat strafbaar, waarna demonstranten  het woord moordenaar vervormden. Naar de bedoeling strafwaardig, maar onvoldoende voor vervolging. Het is nu nog complexer. Het Openbaar Ministerie heeft zich immers ook te houden aan de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Uit uitspraken van dit Hof valt op te maken dat uitingen mogen kwetsen en choqueren. Het Europees Hof benadrukt steevast dat de vrijheid van meningsuiting een van de randvoorwaarden is voor de ontwikkeling van een democratische samenleving en de zelfontplooiing van ieder individu. Daaruit volgt dat heel zorgvuldig moet worden omgegaan met eventuele beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, zeker als dit gebeurt door middel van het strafrecht. Om in de buurt van het voorbeeld over Johnson te blijven: kritiek op de staat Israël mag, discrimineren niet. Daarom moet kritiek op een staat niet worden verward met diskwalificerende opmerkingen over het joods zijn. 

Bij de politie en het Openbaar Ministerie steken collega’s veel tijd in het onderzoeken van kwalijke uitlatingen en gedragingen en zoeken zij naar mogelijkheden om strafrechtelijk in te grijpen.

Bij de politie en het Openbaar Ministerie steken collega’s veel tijd in het onderzoeken van kwalijke uitlatingen en gedragingen en zoeken zij naar mogelijkheden om strafrechtelijk in te grijpen. Dit kan het Openbaar Ministerie alleen doen met het Wetboek van Strafrecht in de hand. Deze constatering doet echter niets af aan de impact voor degenen die met kwetsende uitingen worden geconfronteerd of er indirect kennis van nemen en angst ervaren.

Laat er in onze samenleving ook aandacht zijn voor de hoopvolle tegengeluiden en voor mensen die niet wegkijken, maar voor een ander in de bres springen. Dat die geluiden er zijn, blijkt bijvoorbeeld uit het initiatief van twee Amsterdamse gemeenteraadsleden met verschillende religieuze achtergronden. De islamitische Khan en de joodse Garmy laten zien hoe ook in moeilijke tijden een respectvolle dialoog kan worden gevoerd. Moraal is van ons allemaal.