Beslissing OM n.a.v. RTE oordeel 2022-68

In februari 2023 seponeerde het Openbaar Ministerie de onderhavige zaak waarin de RTE, in september 2022, tot het oordeel was gekomen dat de arts niet had gehandeld overeenkomstig een aantal zorgvuldigheidseisen genoemd in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek (Wtl). In het kort komt het erop neer dat de RTE de arts, een psychiater verbonden aan het Expertisecentrum Euthanasie, verweet dat zij geen onafhankelijk psychiater had ingeschakeld. Hierdoor had de arts volgens de RTE niet voldoende behoedzaam gehandeld bij de inwilliging van een euthanasieverzoek van een patiënte met psychisch lijden. Daarmee was volgens de RTE niet voldaan aan de eisen die zijn neergelegd in artikel 2 lid 1 onder a, b (partieel) en d van de Wtl, te weten de voorwaarde dat sprake moet zijn van een vrijwillig en weloverwogen verzoek, het lijden uitzichtloos moet zijn (volgens de RTE was wel sprake van ondraaglijk lijden) en de eis dat redelijke alternatieven ontbreken.

Oordeel RTE 2022-068

De patiënt die om euthanasie had verzocht was een vrouw in de leeftijd tussen de 60 en 70 jaar. Zij leed aan een ernstige vorm van OCD, een obsessieve compulsieve stoornis. Daarnaast was bij haar een borderline persoonlijkheidsstoornis en een chronische depressie vastgesteld. In haar dagelijks leven werd de patiënte ernstig beperkt door haar extreme controledwang. Haar sociale leven was daardoor volkomen ontwricht. Zo kon zij niet meer naar buiten en had nog amper sociale contacten. De vrouw voelde zich hierdoor zeer eenzaam, voortdurend somber en angstig. Vanwege haar aandoeningen lukte het haar niet om een normaal leven te leiden. Daarbij speelde een rol dat patiëntes partner, aan wie zij altijd zoveel steun had gehad, enkele jaren eerder was overleden. Zij ervoer haar leven als ondraaglijk en vroeg om die reden om euthanasie.

Omdat haar eigen huisarts de euthanasie niet wilde uitvoeren, wendde de patiënte zich tot het Expertisecentrum Euthanasie. De arts van dit centrum was bereid de euthanasie uit te voeren omdat zij van oordeel was dat aan alle wettelijke zorgvuldigheidseisen was voldaan. Daarbij baseerde de arts zich onder meer op het oordeel van een psychiater die de patiënte ongeveer twee jaar voor de levensbeëindiging had onderzocht. Dit onderzoek vond echter niet plaats in het kader van het euthanasieverzoek, maar in het kader van de vraag of er nog behandelopties waren. De psychiater adviseerde destijds te investeren in rouwverwerking. De arts ging, anders dan de EuthanasieCode voorschrijft, tot euthanasie over zonder nog een andere (onafhankelijk) psychiater te raadplegen. Met de psychiater die twee jaar eerder zijn verslag had opgesteld, had de arts geen contact opgenomen. Hierdoor had de arts, aldus de RTE, onvoldoende kritisch kunnen reflecteren op haar eigen overtuigingen

Beoordeling Openbaar Ministerie

Het College deelde in deze zaak het oordeel van de RTE dat de arts niet had gehandeld overeenkomstig de professionele standaard. Deze standaard is volgens het Openbaar Ministerie neergelegd in de richtlijn van de Federatie Medisch Specialisten1 en is ook vastgelegd in de EuthanasieCode van de RTE. Die standaard schrijft voor dat wanneer een arts een euthanasieverzoek van een patiënt met psychisch lijden wil uitvoeren, eerst een onafhankelijk psychiater moet worden geconsulteerd. Deze eis vloeit voort uit het breed gedragen, uit de jurisprudentie voortvloeiend, standpunt dat een euthanasieverzoek dat afkomstig is van een patiënt met psychisch lijden, met extra behoedzaamheid moet worden behandeld. Door gebruik te maken van een twee jaar eerder opgesteld verslag door een psychiater die de patiënte niet onderzocht in het kader van het euthanasieverzoek, heeft de arts ook volgens het Openbaar Ministerie niet voldoende behoedzaam gehandeld.

Het College kon zich in de onderhavige zaak niet aan de indruk onttrekken dat bij de arts de verleiding groot was om - vanuit haar eigen overtuiging en gegeven de lange wachtlijsten – enkele 'bochten af te snijden' in een proces dat juist bedoeld is om een zorgvuldige beoordeling van het verzoek te waarborgen. Dit acht het Openbaar Ministerie zeer risicovol en gevaarzettend.

De vraag die echter voorlag was of dit standpunt ook moest leiden tot het oordeel dat de arts een strafrechtelijk relevant verwijt viel te maken in de onderhavige zaak. Van belang hierbij was dat overeenkomstig het beleid van het Openbaar Ministerie (neergelegd in de Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake actieve levensbeëindiging op verzoek) de schending van de a en b-eis worden aangemerkt als substantiële zorgvuldigheidseisen. Dit betekent concreet dat als het Openbaar Ministerie met de RTE van oordeel is dat de arts niet overtuigd kon zijn dat sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en/of uitzichtloos en ondraaglijk lijden aanwezig was, strafrechtelijke vervolging in beginsel is aangewezen.

Op grond van de uitkomst van een oriënterend feitenonderzoek, beantwoordde het College deze vraag, of sprake is van een bewijsbaar strafrechtelijk feit, uiteindelijk ontkennend. Dit betekent dat volgens het Openbaar Ministerie, in dit geval het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat de arts behalve de professionele richtlijn ook de onderliggende door het strafrecht beschermde norm heeft overtreden. Aan dit oordeel lag onder meer ten grondslag dat uit het oriënterend onderzoek niet was gebleken dat de patiënte wilsonbekwaam was en evenmin dat was gebleken dat er nog reële behandelopties waren. Dit terwijl er in het dossier tegelijkertijd voldoende aanwijzingen waren dat de patiënte zeer leed onder haar situatie.

Om die reden heeft het College besloten de zaak te seponeren. Van belang bij deze sepotbeslissing was ook dat de arts zich tijdens het oriënterend feitenonderzoek toetsbaar heeft opgesteld, zij haar standpunt nader had onderbouwd en inzicht in haar handelen heeft getoond. Ook heeft het College 1 Richtlijn van de FMS, op initiatief van de NVvP, getiteld ‘Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis’. 3 meegewogen dat op initiatief van zowel de arts als het Expertisecentrum Euthanasie, een aantal verbetermaatregelen zijn genomen en dit betekent dat het RTE-oordeel serieus genomen is.

Beslissing

Het College heeft de zaak geseponeerd