Arts niet vervolgd voor euthanasie

Het College van procureurs-generaal heeft besloten een arts die in mei 2017 euthanasie uitvoerde bij een 67-jarige vrouw niet te vervolgen en de zaak voorwaardelijk te seponeren. Een officier van justitie van parket Noord-Holland deed op verzoek van het College een strafrechtelijk onderzoek naar de mogelijk strafbare euthanasie door de arts. Het College is op basis van de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek van oordeel dat de arts alleen een verwijt valt te maken ten aanzien van de wettelijke consultatie-eis.

De zaak draait om de levensbeëindiging van een 67-jarige vrouw. De vrouw leed aan de ziekte van Alzheimer en was daardoor wilsonbekwaam geworden. Toen zij nog wilsbekwaam was, heeft zij een schriftelijke verklaring opgesteld waarin ze had opgeschreven euthanasie te willen wanneer zij vanwege haar dementie opgenomen zou moeten worden. Het lijden dat de vrouw wilde voorkomen, was in deze verklaring echter tamelijk summier omschreven.

De huisarts wilde het euthanasieverzoek niet uitvoeren. Een paar jaar later werd de vrouw toch opgenomen in een zorginstelling, waar haar toestand verder achteruit ging. Volgens de arts die uiteindelijk de euthanasie heeft uitgevoerd was de vrouw terecht gekomen in een situatie die ze juist niet had gewild. Ook was de arts ervan overtuigd dat de vrouw leed. Dat lijden werd veroorzaakt door de dementie en bestond hieruit dat zij alleen nog maar in een stoel kon zitten, incontinent was en niet meer zelfstandig kon eten. Volgens familie, naasten en verzorgenden was de vrouw regelmatig boos en verdrietig. Dat uitte de vrouw onder meer door te schreeuwen, knoeien, schoppen, slaan en het vastgrijpen van mensen. De onafhankelijke (SCEN)arts die door deze arts was ingeschakeld voor advies, was echter van mening dat er geen sprake was van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Ook was hij van mening dat geen sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en dat een verhuizing van de vrouw naar een andere zorginstelling het lijden dat er was zou kunnen verlichten. Niettemin is de arts overgegaan tot euthanasie.

Oordeel RTE

De Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) oordeelde dat de arts hiermee niet had voldaan aan drie eisen van de euthanasiewet (de wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding). Het gaat daarbij om artikel 2 lid 1 onder a, b en d van deze wet. Daarin staat dat sprake moet zijn van een vrijwillig en weloverwogen verzoek, de patiënt uitzichtloos en ondraaglijk moet lijden en dat er geen redelijke andere oplossing is.

Strafrechtelijk onderzoek

Uit het strafrechtelijk onderzoek van het OM dat daarop volgde is naar voren gekomen dat de arts voor de interpretatie van het verzoek is uitgegaan van hetgeen familie en naasten daarover vertelden. Voor het lijden is de arts uitgegaan van het medisch dossier, informatie van naasten, familieleden en verzorgenden alsmede de interpretatie van haar eigen observaties. De deskundigen die in het strafrechtelijk onderzoek een rapportage hebben opgesteld komen niet tot het oordeel dat de arts dit verkeerd zag. Deze deskundigen zijn tevens van oordeel dat verhuizing van de vrouw naar een andere instelling, haar lijden niet had verminderd.  

Op basis van het strafrechtelijk onderzoek komt het College van procureurs-generaal tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs is voor een strafrechtelijk verwijt ten aanzien van de drie door de RTE genoemde eisen. Voor de stelling van de RTE dat de arts niet overtuigd mocht zijn van het bestaan van een vrijwillig en weloverwogen verzoek, is onvoldoende bewijs. Dat geldt ook voor de stelling dat de arts niet overtuigd mocht zijn van de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden. Verder is het College van oordeel dat er geen redelijke andere oplossing was om het lijden van de vrouw te verlichten.

Het College maakt de arts wel een ander verwijt, namelijk dat de arts niet heeft voldaan aan artikel 2 lid 1 onder e Wtl. Daarin staat dat een arts een onafhankelijke arts moet vragen om advies. De arts had weliswaar eerst een onafhankelijke consulent ingeschakeld, maar toen deze negatief adviseerde twijfelde de arts aan de kwaliteit van dit advies. Om die reden schakelde zij een collega-arts in die net als zij verbonden was aan het Expertisecentrum Euthanasie. De beslissing om de euthanasie uit te voeren is vervolgens gebaseerd op zijn (niet onafhankelijke) positieve oordeel.

Oordeel Hoge Raad

Het College merkt op dat de RTE in 2017 terecht tot een oordeel ‘niet zorgvuldig’ is gekomen. Toen de RTE tot dit oordeel kwam had de Hoge Raad zich nog niet uitgesproken in een andere euthanasiezaak. Het College heeft de overwegingen van de Hoge Raad in de beoordeling van deze zaak meegenomen.

Meer informatie

Het oordeel van de RTE in bovengenoemde zaak is te vinden op de site van de euthanasiecommissies, onder nummer: 2017 –103.