Late zwangerschapsafbreking , levensbeëindiging pasgeborenen en kinderen tot 12 jaar
Er is sprake van een late zwangerschapsafbreking bij het afbreken van een zwangerschap van meer dan 24 weken. Van een levensbeëindiging bij een pasgeborene wordt gesproken als het kind de leeftijd van één jaar nog niet bereikt heeft. In die gevallen is sprake van actueel of te voorzien uitzichtloos lijden vanwege een medische aandoening (of een combinatie van aandoeningen) van het (ongeboren) kind. Van levensbeëindiging van een kind in de zin van deze Regeling is sprake bij een kind van 1 tot 12 jaar dat uitzichtloos en ondraaglijk lijdt en dat zich in de terminale fase bevindt. De Regeling ziet op een kleine groep ongeneeslijk zieke kinderen voor wie binnen de kinderpalliatieve zorg (waaronder palliatieve sedatie) geen redelijke alternatieven meer bestaan om het lijden te beëindigen, zodat levensbeëindiging de enige redelijke oplossing is voor de arts om dit lijden te stoppen.
Late zwangerschapsafbreking (categorie 2)
Categorie 2 betekent de afbreking van een late zwangerschap in geval van een aandoening, waarbij bij de ongeborene sprake is van één of meer aandoeningen die tot ernstige en niet te herstellen functiestoornissen leidt of leiden of omdat voor de ongeborene naar redelijke verwachting een beperkte kans op overleven bestaat.
Actieve afbreking van een late zwangerschap (na 24 weken) is op grond van de artikelen 82a, 289 en 296 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar. Alleen wanneer een arts voldoet aan de zorgvuldigheideisen van artikel 6 van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging pasgeborenen, kan hij een beroep doen op de rechtvaardigingsgrond van overmacht in de zin van noodtoestand (artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht). Wanneer de arts voldoet aan de gestelde criteria is de afbreking van de zwangerschap niet strafbaar. De arts wordt dan niet vervolgd en krijgt geen straf.
Levensbeëindiging pasgeborenen
Actieve levensbeëindiging van een pasgeborene (een kind dat de leeftijd van één jaar nog niet heeft bereikt) valt door het ontbreken van een verzoek van de patiënt niet onder de euthanasiewetgeving (artikel 293 en 294 Sr) en is op grond van artikel 82a en artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar. Alleen wanneer een arts voldoet aan de zorgvuldigheideisen van artikel 7 van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging pasgeborene, kan de arts een beroep doen op de rechtvaardigingsgrond van overmacht in de zin van noodtoestand (artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht). Wanneer de arts voldoet aan de gestelde criteria is de levensbeëindiging van de pasgeborene niet strafbaar. De arts wordt dan niet vervolgd en krijgt geen straf.
Beoordelingscommissie
Alle meldingen van zogenoemde late zwangerschapsafbrekingen levensbeëindiging van pasgeborenen en kinderen komen terecht bij een Beoordelingscommissie die oordeelt of de arts zorgvuldig heeft gehandeld en het Openbaar Ministerie hierover gevraagd of ongevraagd informeert.
Wanneer komt het Openbaar Ministerie in beeld?
In alle gevallen van late zwangerschapsafbreking, levensbeëindiging pasgeborenen of kinderen wordt het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie (het OM) geïnformeerd over het standpunt van de Beoordelingscommissie. Dit betreffen zowel de zaken die door de Beoordelingscommissie zijn beoordeeld als ‘zorgvuldig’ of als ‘onzorgvuldig’.
Omdat er sprake is van een niet-natuurlijke dood meldt de arts het overlijden van de baby of het kind direct bij de gemeentelijk lijkschouwer. De officier van justitie geeft na overleg met de gemeentelijke lijkschouwer het lichaam van de overledene vrij. De arts meldt de zwangerschapsafbreking of de levensbeëindiging (van de pasgeborene of het kind) bij de Beoordelingscommissie met onderliggende relevante medische gegevens. Wanneer het gaat om levensbeëindiging van een kind (1-12 jaar) zal het College de Beoordelingscommissie zelf vragen een oordeel te geven over het handelen van de arts. In de overige gevallen informeert de Beoordelingscommissie het College op eigen initiatief.
Zowel de oordelen ‘zorgvuldig’ als ‘onzorgvuldig’ worden door de Beoordelingscommissie naar het College gestuurd. De medische informatie die de Beoordelingscommissie van de arts ontving wordt daarbij niet meegestuurd. Alleen als de Beoordelingscommissie tot het oordeel komt dat de arts onzorgvuldig heeft gehandeld, stuurt de commissie haar standpunt ook aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Zodra het College het standpunt van de Beoordelingscommissie ontvangt, informeert het de arts en de commissie over de ontvangst daarvan.
Na ontvangst van het standpunt van de Beoordelingscommissie beoordeelt het College of (en zo ja welke) stappen tegen de arts moeten worden genomen. Het antwoord op die vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij krijgt het standpunt van de Beoordelingscommissie over de melding veel gewicht. Als deze commissie vindt dat de arts zorgvuldig heeft gehandeld, zal er in de regel geen aanleiding zijn om een strafrechtelijk onderzoek te starten maar wordt de melding afgesloten (geseponeerd).
Contra-indicaties kunnen bijvoorbeeld aanwezig zijn als er aangifte is gedaan tegen de arts door een direct betrokkene (door bijvoorbeeld een ouder of het ziekenhuis) of als de Beoordelingscommissie vindt dat de arts niet zorgvuldig heeft gehandeld. Echter, ook dan leiden deze indicaties niet automatisch tot de start van een strafrechtelijk onderzoek. Het College beziet dan eerst of de ontvangen informatie leidt tot een verdenking dat de arts strafbaar heeft gehandeld. Als dat zo is en het ingestelde onderzoek bevestigt die verdenking, dan buigt het College zich over de vraag of vervolging van de arts wenselijk (opportuun) is. Opportuniteitsgronden voor het afzien van vervolging zijn bijvoorbeeld gelegen in de geringe ernst van de onzorgvuldigheid, de bijzondere omstandigheden van het geval in combinatie met het ontbreken van herhalingsgevaar.
Als vervolging niet opportuun is dan zal daarvan worden afgezien en eindigt de zaak. Wanneer sprake is van aangifte, kan de aangever daarover een klacht indienen bij het gerechtshof (een zogenoemde klachtprocedure op grond van artikel 12 Sv). De aangever moet dan wel als rechtstreeks belanghebbende kunnen worden aangemerkt.
In artikel 6 en 7 van de Regeling zijn de zorgvuldigheidseisen genoemd waaraan de arts moet voldoen wil hij een succesvol beroep kunnen doen op de hierboven genoemde strafuitsluitingsgrond overmacht. Het College zal, mede op grond van het standpunt van de Beoordelingscommissie, beoordelen of de arts hierop een geslaagd beroep kan doen. Deze zorgvuldigheidseisen zien op de late zwangerschapsafbreking en de levensbeëindiging pasgeborenen. De Regeling voorziet niet in zorgvuldigheidseisen voor de levensbeëindiging van kinderen (1-12 jaar). De reden hiervoor is omschreven in paragraaf 3.2 van de toelichting van de Regeling. Voor deze groep kinderen geldt het algemene uitgangspunt dat de arts moet handelen conform zijn eigen professionele standaard (het heersend medisch inzicht). Bij de levensbeëindiging geldt dan in het bijzonder dat de arts op grond van zijn professionele standaard tot de overtuiging moet kunnen komen dat levensbeëindiging de enige redelijke oplossing was om het uitzichtloos en ondraaglijk lijden van het kind weg te nemen.
Het College zal in de afdoeningsbeslissing het oordeel van de Beoordelingscommissie zwaar laten wegen. Dat betekent dat een oordeel ‘zorgvuldig’ zelden aanleiding zal geven tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek. Wanneer sprake is van een oordeel ‘onzorgvuldig’ en de onzorgvuldigheid een zwaar verwijt betreft over het handelen van de arts – bijvoorbeeld omdat geen sprake was van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden – kan het College besluiten de zaak nader te laten onderzoeken en de officier van justitie opdracht geven een opsporingsonderzoek in te stellen. Op grond van de resultaten van dit onderzoek beslist het College daarna over de afdoening.
De afdoening kan bestaan uit een beslissing de zaak te seponeren (de arts wordt niet vervolgd) of te vervolgen (de zaak wordt aan de rechter voorgelegd of de arts wordt een strafbeschikking aangeboden).
Van al deze beslissingen worden de arts en de Beoordelingscommissie in kennis gesteld.
Bijzondere beslissingen van het College worden geanonimiseerd gepubliceerd op www.om.nl. Dit geldt in ieder geval voor de beslissingen in meldingen van levensbeëindiging van kinderen omdat de Regeling eerst sinds 1 februari 2024 van kracht is en de casuïstiek hierover nog ontbreekt.
Wanneer komt het Openbaar Ministerie niet (of beperkt) in beeld?
Bij een late zwangerschapsafbreking categorie 1 heeft het OM geen rol.
Categorie 1 betekent de afbreking van een late zwangerschap waarbij redelijkerwijs verwacht mag worden dat de ongeborene niet in staat is buiten het moederlichaam in leven te blijven. De ongeborene heeft een onbehandelbare aandoening waarvan verwacht wordt dat die tijdens of direct na de geboorte onontkoombaar tot de dood zal leiden.
Tot 1 februari 2024 beoordeelde de Beoordelingscommissie zowel de zwangerschapsafbrekingen van categorie 1 (niet levensvatbare vrucht) als categorie 2 (wel levensvatbare vrucht). Het Openbaar Ministerie had alleen een rol bij de beoordelingen van categorie 2-meldingen. Vanaf 1 februari 2024 beoordeelt de Beoordelingscommissie uitsluitend nog de categorie 2-meldingen. Voor het Openbaar Ministerie leidt dit niet tot aanpassing van de werkwijze.
Indien sprake is van een afbreking van een zwangerschap op grond van maternale indicatie, wordt de afbreking uitgevoerd omdat het leven van de moeder in gevaar komt. In dat geval valt het handelen van de arts in beginsel onder de strafuitsluitingsgrond van overmacht in de zin van noodtoestand. Een strafrechtelijk onderzoek is dan niet snel geïndiceerd. De IGJ heeft in dit geval een toezichthoudende taak. Mocht de met het toezicht belaste ambtenaar een ernstige schending van de professionele standaard constateren, dan kan hij daarvan een melding of aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. Alleen in dat geval, en in het geval de officier van justitie via een andere weg een aangifte of melding ontvangt, heeft het Openbaar Ministerie een rol. In alle andere gevallen van late zwangerschapsafbreking op maternale indicatie beperkt de rol van de officier van justitie zich tot het afgeven van een verklaring van geen bezwaar tot begraven of cremeren.