De strafbeschikking en de metingen nader uitgelegd

Aanleiding voor onderstaande aanvullende toelichting is de berichtgeving in NRC over strafbeschikkingen waarin bij herhaling wordt gesuggereerd dat een aanmerkelijk deel van de opgelegde strafbeschikkingen ten onrechte zijn opgelegd. Die conclusie kan niet getrokken worden uit de metingen die door het Openbaar Ministerie aan NRC zijn verstrekt en ook niet uit het aantal zaken waarin rechters in strafbeschikkingszaken vrijspreken. Er worden onjuiste feiten gehanteerd en bepaalde feiten die wel relevant zijn voor die conclusie worden niet benoemd. Vanwege de grote verantwoordelijkheid die het OM heeft bij het opleggen van een strafbeschikking, acht het OM een kritische bejegening van de strafbeschikking van groot belang, uitgaande van de juiste en volledige feiten.

  1. De recente interne metingen wijzen niet op 15 procent of 6 procent maar op 3 procentzaken waarin een officier van justitie anders oordeelde dan zijn collega eerder deed. Het gaat daarbij om 2 procent waarin de officieren van justitie van mening verschilde over de vraag of de bestrafte straf kon worden opgelegd.
  2. Het vrijspraakpercentage in strafbeschikkingszaken die voor de rechter worden gebracht omdat de bestraften zijn straf niet heeft voldaan bedraagt 5 procent.
  3. Het vrijspraakpercentage in verzetzaken bedraagt geen 25 maar 20 procent. Dat dit cijfer hoger is dan het percentage vrijspraken in dagvaardingszaken (11 procent) is bovendien goed verklaarbaar.
  4. Dat rechters vrijspreken en lager straffen komt ook regelmatig voor in hoger beroep. Onderzoek in het verleden wees erop dat in meer dan 30 procent van de zaken een onvoorwaardelijke straf in hoger beroep door het gerechtshof verlaagd werd, zie: https://www.politieacademie.nl/kennisenonderzoek/kennis/mediatheek/PDF/93318.PDF.
  5. Het OM wenst het strafverschil tussen strafbeschikking en vonnis na verzet te verlagen door te investeren in het terugbrengen van de doorlooptijden en de straffen in de strafbeschikking beter te laten aansluiten op de straffen die rechters opleggen. De nieuwe aanwijzing OM-strafbeschikking treedt 1 januari a.s. in werking.
  6. Zeer recente wetenschappelijke onderzoeken zijn positief over de strafbeschikking als afdoeningsmodaliteit (wetsevaluatie door de UvA in 2018) en over de inzet van het OM na eerder kritiekpunten (procureur-generaal bij de Hoge Raad in 2017).

Wet OM-afdoening

'Geconcludeerd moet worden dat de strafbeschikking als buitengerechtelijke afdoeningsmodaliteit niet meer weg te denken is in het stelsel van rechtshandhaving. Indien de uitvoering van de wet OM-afdoening verder wordt versterkt, dan is de strafbeschikking niet alleen een wenselijke afdoeningsmodaliteit maar zelfs een geschikte.'

Zo eindigt de in opdracht van de regering uitgevoerde en recent uitgebrachte evaluatie van de Wet OM-afdoening verricht door de vakgroep strafrecht van de UvA.

'De belangrijkste conclusie is dat het OM met grote inzet en voortvarendheid gevolg heeft gegeven aan een eerder rapport waarin een groot aantal tekortkomingen werd gesignaleerd in de wijze waarop OM-strafbeschikkingen worden uitgevaardigd.'

En zo vangen de conclusies aan van de procureur-generaal bij de Hoge Raad in zijn laatste rapport over de strafbeschikking.

Nieuws

Wie het nieuws van de laatste dagen volgt krijgt een heel ander beeld. Daaruit volgt dat eigen 'onderzoek' van het Openbaar Ministerie tot een diametraal tegenovergestelde conclusie komt. Is dat zo?

Het eigen 'onderzoek' betreft metingen die het Openbaar Ministerie zelf verricht naar onder meer de strafbeschikking. Het doel van de metingen is om de kwaliteit van het werk van het OM te verbeteren. Niet meer en niet minder. De metingen vinden plaats door officieren van justitie van het ene parket een kijkje in de keuken te laten nemen in het andere parket. Deze meekijkende officieren vormen de zogenaamde officierenpool en de resultaten van de metingen worden door een op het hoofdkantoor van het OM zetelend team (het team juridische kwaliteitsontwikkeling en toetsing) verwerkt in rapporten en die rapporten worden intern gebruikt om van elkaar te leren en te bepalen waar en hoe bepaalde praktijken moeten worden bijgesteld.

Reflectie

In de academische wereld zou het werk van de pool een vorm van peer review genoemd worden, in andere werelden zou gesproken worden over reflectie, feedback of het bevorderen van het professionele gesprek. En ja, bij dat meekijken bij de strafbeschikking kwamen inderdaad verschillen naar voren over de vraag of iemand terecht en voor het juiste feit bestraft was. Dat gebeurde in de laatste meting in 3 procent van de gevallen. Wanneer het werk te maken heeft met een zekere beoordelingsruimte is een dergelijk verschil onontkoombaar en een zeker verschil zelfs goed. Of het nu gaat om artsen, rechters, wetenschappers, journalisten, noem maar op. Ze zullen (hopelijk) nooit 100 procent hetzelfde denken over de wijze waarop hun werk moet worden uitgevoerd. In de fabriek gelden maatstaven over wat een goed of slecht product is (al wordt ook daar nagedacht over wat er beter kan) en er zijn landen in Oost-Europa waarin verschillende rechterlijke oordelen minder ruimte krijgen, maar waren we er juist niet over eens dat straffen niet in een fabriek moet plaatsvinden en we moeten waken voor Oost-Europese toestanden?

De officier van justitie (of door hem gemandateerde medewerkers) die de strafbeschikking heeft uitgevaardigd is diegene die in ons wettelijk stelsel de beslissing heeft genomen die (om een mooi woord uit andere rechtsgebieden te gebruiken) 'rechtskracht' heeft. Dat is de beslissing die juridisch geldt. De vraag is of dat betekent dat diegene die de beslissing heeft genomen niet met zijn collega’s in gesprek zou mogen gaan over of hij het anders had kunnen doen. Die indruk krijg je wel als je de ophef moet geloven over het rapport waarin het OM daarvan verslag doet. Het enige juiste antwoord is dat dat gesprek voortdurend moet worden gevoerd om niet in een fabriek te veranderen of in Oost-Europese toestanden verzeild te raken. 'De kritische beoordeling die het eigen werk ten deel is gevallen' (om nogmaals met de woorden van de procureur-generaal te spreken) levert slechts in 3 procent een verschil van inzicht op. Daarin ligt dus geen andere conclusie besloten dan de positieve bevindingen van de UvA en de PG bij de Hoge Raad.

Verzet

Een veelgehoord ander cijfer dat de beeldvorming over de strafbeschikking domineert, is het percentage aan vrijspraken na het instellen van verzet tegen een strafbeschikking (de zogenaamde verzetzaken). Dat is ongeveer 20 procent. Het klopt dat 20 procent inderdaad hoger is dan het vrijspraakpercentage in zaken die direct naar de rechter gaan (de zogenaamde dagvaardingszaken). Dat bedraagt ongeveer 11 procent. Verrassend is dat helemaal niet. In verzetzaken is namelijk sprake van een verdachte die het niet eens is met de beslissing van de officier van justitie. In dagvaardingszaken komt het geregeld  voor dat de verdachte het door hem gepleegde feit bekent. Het is dan niet gek dat in verzetszaken meer vrijspraken voorkomen. Dat wordt bevestigd door het percentage vrijspraken in zaken die na oplegging van een strafbeschikking bij een rechter komen omdat de geldboete niet door de bestrafte betaald is of omdat de taakstraf niet door de bestrafte is verricht. Die zaken komen bij de rechter terecht omdat het OM niet zelf een vrijheidsbenemende straf kan opleggen en dus niet omdat de verdachte het niet eens is met de strafbeschikking. De herbeoordeling van die strafbeschikkingen door de rechter leidt slechts in 5 procent van de gevallen tot een vrijspraak. En omdat in die categorie zaken niet sprake is van een vertekening zoals bij verzetzaken, kan die 5 procent meer vertellen over de kwaliteit van de schuldvaststelling dan de veel gehoorde 20 procent.

Verbeteringen

Externe onderzoeken zijn positief, het OM monitort naast de externe toezichthouders ook zelf zijn prestaties en het vrijspraakpercentage is weinig zorgelijk. Praat dat alle gevallen goed waarin na een strafbeschikking iemand wordt vrijgesproken? Natuurlijk niet. Gaat er dan niets mis? Natuurlijk wel. Het OM is juist daarom ook bezig de strafbeschikkingenpraktijk te verbeteren. De brieven worden herzien, de straffen worden meer gericht op die van de rechter en aan de doorlooptijden wordt gewerkt. De externe onderzoeken en de interne metingen worden daarbij benut om te kijken in welke richting die verbeteringen moeten gaan. En het OM is er zeker ook nog niet. Met een strafbeschikking heeft de straf een juridisch sterkere grondslag dan bij de transactie omdat sprake moet zijn van een schuldvaststelling en het stramien van artikel 348 en 350 Sv gevolgd moet worden. Een straf kan daarmee pas worden opgelegd als er sprake is van schuld en dat schept een grotere verantwoordelijkheid dan bij de transactie geldt. Bij die verantwoordelijkheid past, net als voor de vele andere verantwoordelijkheden die het OM heeft, een voortdurende lerende en ontwikkelende organisatie. De metingen laten zien dat het OM het daarbij niet bij woorden laat. En of die metingen nu laten zien dat het goed gaat of beter kan, daarover is nu genoeg gezegd, in alle gevallen mag het tot trotsheid stemmen dat er wordt gemeten.