Vierde dag requisitoir liquidatieproces Passage: bespreking 1993-zaken

De advocaten-generaal (OM) hebben op de vierde dag van het requisitoir in het liquidatieproces Passage een aantal liquidatiezaken besproken waaronder de zogenoemde 1993-zaken.

De 1993-zaken betreffen vijf liquidaties in 1993 die in een periode van nog geen zes weken zijn gepleegd. De eerste is de liquidatie van Hadziselimovic en Ilic, in de nacht van 31 maart 1993 op 1 april 1993 bij de Ouderkerkerplas (de zaak Tanta). Daarna is Tonnie van Maurik geliquideerd op 19 april 1993 voor het toenmalige Altea Hotel in Amsterdam (de zaak Opa). De moord op Heni Shamel en Anne de Witte was in de nacht van 8 op 9 mei 1993 in Antwerpen (de zaak Cobra).

De drie zaken vertonen overeenkomsten, zo stelden de advocaten-generaal. Die overeenkomsten zijn er voor wat betreft de verdachten die daarvoor in beeld zijn gekomen en de wijze waarop de moorden zijn gepleegd: alle slachtoffers zijn zittend in een auto of in de directe omgeving van een auto neergeschoten. Dat de slachtoffers die avond of nacht daar in een auto zouden zijn, was bij de daders bekend. Een overeenkomst is ook dat er min of meer vrijuit is gesproken over deze moorden binnen en rond de kring van de Passageverdachten door de twee verdachten, die in de visie van het OM, bij alle vijf moorden als (mede)plegers waren betrokken: Jesse R. en Mohamed R.

De 1993-moorden moeten in de visie van het OM vanwege deze overeenkomsten in onderling verband worden bezien. Telecomgegevens spelen bij het bewijs in de drie zaken een belangrijke rol vanwege de duiding van de onderlinge contacten van slachtoffers, schutters en opdrachtgevers en vanwege de locaties waar de verdachten zich bevonden. Ook kroongetuige Peter la S. speelt een belangrijke rol. Hij heeft vanaf zijn eerste kluisverklaring over deze zaken verklaard. Bron van zijn wetenschap was Jesse R., met wie hij in de loop van de jaren veel gesproken heeft over deze zaken. Verder is getuige W. van belang. Ook zijn verklaringen spelen een belangrijke rol bij het bewijs in de drie zaken.

In de visie van de advocaten-generaal is er voldoende bewijs in de verschillende zaaksdossiers aanwezig om te stellen dat Jesse R. en Mohamed R. bij alle vijf moorden als (mede)pleger van die moorden waren betrokken. Ze worden door het OM als plegers gezien van de moord op Hadziselimovic en Ilic, samen met de inmiddels overleden Raymond V. Ten aanzien van de moord op Tonnie van Maurik ziet het OM Nan Paul de B. ook als medepleger, Pinny S. als opdrachtgeefster en Freek S. als medeplichtige. De officier van justitie had bij Freek S. vrijspraak gevraagd; de rechter vond echter dat er voldoende bewijs was voor betrokkenheid van Freek S. en legde zes jaar cel op. S. ging in hoger beroep. Grondige bestudering van de stukken, waaronder het vonnis van de rechtbank, en een nieuwe beoordeling van de zaak door de advocaten-generaal, leiden echter tot de conclusie dat het OM thans vindt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is. Bij de moord op Heni Shamel en Anne de Witte wordt Siegfried S. door het OM als medepleger van Jesse R. en Mohammed R. gezien.

Passage

In de kern gaat het in Passage om zeven moorden/liquidaties in de Amsterdamse onderwereld tussen 1993 en 2006 (vijf in 1993, één in 2005 en één in 2006). Daarnaast gaat het om voorbereidingen voor/pogingen tot moord, in diezelfde periode.

Passage is voor Nederland het grootste liquidatieproces ooit. Het heeft een enorme omvang en een zeldzaam gebruik van twee kroongetuigen. De opsporing in liquidatiezaken kan niet zonder het instrument van de kroongetuige. Zonder dat instrument zullen sommige zaken niet worden opgehelderd, komen die zaken niet eens aan het licht of ontspringen sommige criminelen de dans.