Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling (2022A001)

Publicatiegegevens
Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. artikel 130 lid 6 Wet RO
Van: College van Procureurs-Generaal
Aan: Hoofden van de OM-onderdelen, de korpschef van de politie
Registratienummer: 2022A001
Datum inwerkingtreding: 01-03-2022
Publicatie in Stct. 2022, 877
Vervallen: Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling (2016A003)
Relevante beleidsregels OM:

Aanwijzing zeden (2016A004)
Aanwijzing kader voor toepassing van voorwaarden, gedragsaanwijzingen en maatregelen (2020A008);
Aanwijzing voorwaardelijke straffen en schorsing van voorlopige hechtenis onder voorwaarden (2020A009)
Aanwijzing slachtofferrechten (2018A005)
Aanwijzing OM-strafbeschikking (2020A014); 
Richtlijn voor strafvordering huiselijk geweld (2020R010); 
Richtlijn voor strafvordering kindermishandeling (2015R050); 
Richtlijn voor strafvordering misbruik seksueel beeldmateriaal (2020R003);
Aanwijzing verstrekking strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden (Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens) (2018A003)

SAMENVATTING

Deze aanwijzing geeft een kader en regels voor de strafrechtelijke aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. ‘Huiselijk geweld en kindermishandeling’ wordt in deze aanwijzing als verzamelbegrip gehanteerd. Soms wordt kortweg gerefereerd aan ‘huiselijk geweld’ of ‘geweld in de privésfeer’. Met deze termen wordt steeds hetzelfde bedoeld.

Deze aanwijzing bevat niet het kader voor de strafrechtelijke aanpak van seksueel geweld in de privésfeer; dat is beschreven in de Aanwijzing zeden.

De uitgangspunten zijn:

  • Het schenden van in het strafrecht neergelegde normen vraagt in beginsel om correctie, afkeuring en herstel van de geleden schade. Het strafrecht is in beginsel repressief van aard, het kan – gecombineerd met andere interventies en op voldoende selectieve wijze ingezet – bijdragen aan veiligheid en het voorkomen van herhaling.
  • De belangen van slachtoffers wegen zwaar mee bij de afweging of en zo ja, hoe in zaken van huiselijk geweld en kindermishandeling strafrechtelijk opgetreden moet worden door of onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. De veiligheid van slachtoffers en de risico’s op herhaald slachtofferschap en herhaald daderschap worden hierbij steeds goed voor ogen gehouden. Veiligheids- en risicotaxatie vormen derhalve in alle stadia van opsporing en vervolging een belangrijke leidraad voor de prioritering van handelen.
  • Waar het belang van waarheidsvinding botst met het belang van behoud en versterking van veerkracht van slachtoffers worden deze belangen steeds zorgvuldig tegen elkaar afgewogen om te voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek leidt tot schade bij slachtoffers en anderen.
  • Het openbaar ministerie handelt in samenwerking en samenhang met de relevante netwerkpartners. Ook in het netwerkverband houdt het openbaar ministerie de belangen van slachtoffers, met name de waarborg van veiligheid en het behoud en versterken van veerkracht nadrukkelijk voor ogen. Daartoe wordt het sociale systeem, zowel rondom het slachtoffer als de (kwetsbare) verdachte of dader betrokken.

1. ACHTERGROND

1.1 Huiselijk geweld – algemene probleemstelling

Huiselijk geweld is geweld dat gepleegd wordt in de privésfeer. De term ‘huiselijk’ is hier dus niet gericht op de locatie, maar op de relatie tussen pleger en slachtoffer. Huiselijk geweld kan dus ook op andere plekken dan binnenshuis plaatsvinden. Het kan gaan om [1] (ex-)partnergeweld, eergerelateerd geweld, ex-partnerstalking, vrouwelijke genitale verminking, kindermishandeling, ouder(en)mishandeling, huwelijksdwang, achterlating, bigamie en huwelijkse gevangenschap, maar ook om geweld in (zorg)instellingen waar (semi-) permanent wordt verbleven. Huiselijk geweld heeft vaak een stelselmatig karakter en het risico op herhaling is groot. Dat komt onder andere doordat de verdachte van het geweld zich in de directe persoonlijke omgeving van het slachtoffer bevindt. Het slachtoffer staat bij huiselijk geweld-kwesties in een relatie van afhankelijkheid en/of onvrijheid ten opzichte van de pleger. Uit onderzoek blijkt daarbij dat vrouwen onevenredig vaak getroffen worden. [2] De materiële- en immateriële schade van dit soort incidenten aan het individu en de maatschappij is enorm.

In veel gevallen van geweld in de privésfeer blijven dader en slachtoffer deel uitmaken van elkaars leefomgeving. Slachtoffers van huiselijk geweld kunnen zich niet altijd onttrekken aan het geweld. Dit geldt bijvoorbeeld voor kinderen ten opzichte van hun ouders, ouderen en personen met beperkingen ten opzichte van hun mantelzorgers en (ex-)partners met gezamenlijke kinderen. Ook financiële afhankelijkheid kan een rol spelen. Daarnaast zijn er verschillende bevolkingsgroepen of gemeenschappen in onze samenleving (met een Nederlandse achtergrond en met een migratieachtergrond) waarbinnen met name vrouwen negatief beoordeeld worden als zij hun echtgenoot of kinderen verlaten. Al deze factoren kunnen ertoe leiden dat slachtoffers van huiselijk geweld minder snel geneigd zijn melding of aangifte te doen.

Geweld in de privésfeer kent veel verschillende vormen. De onderstaande strafbare feiten kunnen in de context van huiselijk geweld voorkomen:

  • Moord (waaronder femicide), doodslag, dood door schuld;
  • fysieke mishandeling (waaronder vrouwelijke genitale verminking);
  • belaging;
  • emotionele of psychische mishandeling, of bedreiging met zware mishandeling of de dood;
  • fysieke verwaarlozing, benadeling van de gezondheid of onthouden van zorg;
  • onttrekken aan het gezag, ontvoering, achterlating, huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap;
  • emotionele of psychische verwaarlozing;
  • dwang om iets te doen, te dulden of juist niet te doen;
  • beschadiging, vernieling, wegnemen of wegmaking van goederen;
  • financiële uitbuiting.

1.2 De rol van het strafrecht

Om te beoordelen of (en zo ja hoe) het strafrecht moet worden ingezet bij een verdenking van huiselijk geweld of kindermishandeling, moeten verschillende elementen in een zo vroeg mogelijk stadium van de zaak worden meegewogen. Bij de start van een zaak en tijdens het vervolg ervan wordt steeds bepaald of voldoende maatregelen zijn getroffen om de directe veiligheid van betrokkenen en anderen te waarborgen en of er voldoende maatregelen zijn getroffen om duurzame veiligheid te versterken.

De officier van justitie beziet in dit kader welke strafrechtelijke mogelijkheden ingezet moeten worden.

Bij de beoordeling of (aanvullende) strafrechtelijke maatregelen nodig zijn, wordt gebruik gemaakt van informatie, kennis en expertise van andere instanties zoals Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de Reclassering. [3] Het betrekken van deze partijen is zowel bij een aangehouden- als bij een niet-aangehouden verdachte van belang. Immers moet in beide situaties beoordeeld worden of het wel of niet veilig is voor betrokkenen in het systeem (partner/familie/huisgenoten/kinderen).

Veilig Thuis heeft onder meer de wettelijke taak om bij een Veilig Thuis-melding onderzoek uit te voeren. Aan dergelijk onderzoek is in ieder geval een veiligheidsbeoordeling voorafgegaan. Deze veiligheidsbeoordeling van Veilig Thuis geeft informatie over de mate en het type van onveiligheid. Deze beoordeling wordt bij verdenking van een strafbaar feit gebruikt door politie en openbaar ministerie om te beoordelen of er (extra) beschermingsmaatregelen nodig zijn, zoals contact- en locatieverboden.

Indien nodig worden maatregelen ter bescherming van het slachtoffer ingezet in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen.

Bij het inzetten van deze maatregelen wordt zo veel mogelijk samengewerkt met andere (overheids)instanties die taken hebben ten aanzien van de veiligheid en waar mogelijk wordt gezamenlijk bekeken wie welke maatregelen treft.

Bij de beoordeling van de noodzaak om strafrecht in te zetten houdt de officier van justitie rekening met:

  • de ernst van de gedraging of het feit;
  • de kans op recidive;
  • de vraag of de strafrechtelijke interventie bijdraagt aan het vergroten van de veiligheid en het beperken van recidiverisico. In het geval de verdachte naar aanleiding van het voorval een behandeling ondergaat, vraagt de officier van justitie middels een reclasseringsrapportage informatie op over de stand van zaken hiervan;
  • de schade (zowel fysieke als psychische schade aan personen en schade aan eigendommen);
  • de impact die het delict heeft (gehad) op het slachtoffer;
  • de impact die het delict heeft (gehad) op de samenleving; en
  • het belang van waarheidsvinding en bestraffing van gepleegde delicten afgewogen tegen de belangen van veiligheid en veerkracht van de betrokken personen.

Specifiek voor optreden tegen geweld binnen een (gezins)systeem is de ‘systeemgerichte’ aanpak ontwikkeld. De systeemgerichte aanpak is zowel gericht op hulpverlening aan en beveiliging van het slachtoffer als op behandeling en vervolging van de geweldpleger, als op (hulpverlening aan) de andere sociale relaties binnen het (gezins)systeem. In de systeemgerichte aanpak worden het slachtoffer, de dader én het systeem om hen heen betrokken om het patroon van geweld te doorbreken en bij te dragen aan duurzame veiligheid binnen het systeem. In zaken waar eer een rol speelt is voorzichtigheid geboden met het betrekken van het systeem aangezien dat het risico op escalatie juist verhoogt. [4]

1.3 Samenwerking en netwerk

Bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling zijn verschillende instanties betrokken. Elke instantie opereert vanuit de eigen verantwoordelijkheid. Het openbaar ministerie is verantwoordelijk voor de strafrechtelijke afdoening en is dan ook alleen betrokken indien er sprake is van een (vermoeden van een) strafbaar feit. In de onderlinge samenwerking is het van groot belang dat onderzoek dat door verschillende organisaties naar dezelfde situatie wordt uitgevoerd, goed op elkaar is afgestemd. Ook is het van belang dat informatie adequaat wordt gedeeld.

Bij het invullen van de verantwoordelijkheid voor de strafrechtelijke afdoening betrekt het openbaar ministerie informatie over eventuele niet-strafrechtelijke interventies en lopende hulpverleningstrajecten. Daarbij is er oog voor de onderlinge samenhang en duurzame verbetering van de veiligheid van betrokkenen. Strafrechtelijke, civielrechtelijke en bestuursrechtelijke interventies moeten dan ook op elkaar en op (vrijwillige) hulpverlening zijn afgestemd.

De Reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming adviseren het openbaar ministerie over de specifieke bijdrage die door het strafrecht aan de duurzame verbetering van de veiligheid van betrokkenen kan worden geleverd. De informatie, veiligheidsbeoordeling en mogelijke interventies van andere relevante netwerkpartners (zoals Veilig Thuis, gemeenten of het lokale sociale domein, medici, zorginstellingen, opvanghuizen voor vrouwen of mannen of GGZ-instellingen) worden in dit advies meegenomen voor zover mogelijk binnen de grenzen van de geldende privacywetgeving en – indien van toepassing – met inachtneming van de regels omtrent het medisch beroepsgeheim. Slachtofferhulp Nederland heeft een belangrijke rol bij het ondersteunen van het slachtoffer tijdens het strafproces.

Waar mogelijk wordt multidisciplinair samengewerkt, zo worden onderzoekshandelingen op elkaar afgestemd als dat bijdraagt aan het zo min mogelijk belasten van het slachtoffer.

2. OPSPORINGSONDERZOEK

2.1 Onderzoek naar zaken van huiselijk geweld en kindermishandeling

Strafrechtelijk ingrijpen bij huiselijk geweld en kindermishandeling kan grote gevolgen hebben voor alle betrokkenen. Bij het uitvoeren van onderzoek naar zaken van huiselijk geweld en kindermishandeling dient daarom rekening te worden gehouden met de gezinsomstandigheden. Het kan nodig zijn opvang te regelen voor het slachtoffer of overige gezinsleden. In het geval van kindermishandeling kan het zo zijn dat beide ouders moeten worden aangehouden. Indien hiervan sprake is, dient nauw contact te worden onderhouden met andere instanties over benodigde maatregelen.

In gevallen van verdenking van stalking (belaging) door een (ex-)partner of iemand anders uit de huiselijke kring of privésfeer vraagt de officier van justitie naar het niveau van ongerustheid bij de politie.

2.2 Eergerelateerd geweld

Indien er sprake is van (mogelijk) eergerelateerd geweld is het van belang dat de officier van justitie die leiding geeft aan het onderzoek hierbij de methode van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) als leidraad gebruikt.
Eeropvattingen binnen het grotere familieverband (extended family): een geschonden (familie)eergevoel en een gevoelde noodzaak om de (familie)eer te herstellen kunnen leiden tot het dreigen met of overgaan tot gebruik van geweld. Bij eergerelateerd geweld zijn vaak meerdere daders betrokken uit dezelfde context of familie waarbij ook (enkel) intellectueel daderschap aan de orde kan zijn. Het strafrechtelijk onderzoek dient zich in zo’n geval derhalve óók op de invloed van familieleden buiten het (kern)gezinsverband te richten. Tevens kan er sprake zijn van voorbedachte rade.

Als er sprake is van eergerelateerd geweld kan strafrechtelijk ingrijpen leiden tot escalatie. Hier moet bij het strafrechtelijk optreden rekening gehouden worden. Als binnen een casus van eergerelateerd geweld sprake is van dreigen, kan snel strafrechtelijk optreden nodig zijn om te voorkomen dat de strafbare feiten waarmee gedreigd wordt daadwerkelijk zullen plaatsvinden. De medewerkers werkzaam bij het stelsel Bewaken en Beveiligen kunnen hierbij ook een belangrijke rol vervullen en gevraagd worden mee te kijken.

2.3 Aangifte/meldingen

Huiselijk geweld-zaken kunnen ambtshalve worden opgespoord en vervolgd. Het doen van een aangifte is daarvoor niet noodzakelijk, klachtdelicten uitgezonderd. In elk geval wordt ambtshalve onderzoek overwogen in zaken waarin de geestelijke en/of lichamelijke integriteit van betrokkene en eventueel anderen in het gezin ernstig is/wordt bedreigd. Als een (vermoeden van een) strafbaar feit door de politie wordt geconstateerd en Veilig Thuis heeft aangegeven dat het een acuut onveilige situatie betreft, is het uitgangspunt dat de verdachte wordt aangehouden.

Aangifte doen is geen vrijblijvende zaak. Een eenmaal gedane aangifte kan niet worden ingetrokken en is de start van een strafrechtelijk onderzoek. Een slachtoffer kan desgewenst wel na het doen van aangifte schriftelijk laten weten wat de (eventueel veranderde) wensen zijn rondom strafvervolging.

2.4 Forensisch-medisch onderzoek

Forensisch medisch onderzoek kan een belangrijk onderdeel zijn van het onderzoek in zaken van huiselijk geweld en kindermishandeling. Zichtbaar letsel kan immers bewijs opleveren voor huiselijk geweld of kindermishandeling. Voor zover mogelijk worden slachtoffers maar eenmaal onderzocht.

Een slachtoffer mag weigeren om mee te werken aan forensisch medisch onderzoek. Het is van belang dat een slachtoffer zich daarbij bewust is van de grote gevolgen die dat kan hebben voor zijn of haar zaak. Als het slachtoffer minderjarig is en zijn of haar gezagsdragers stemmen niet in met forensisch medisch onderzoek, dan weegt de officier van justitie af of en zo ja, op welke wijze alsnog forensisch medisch onderzoek gedaan moet worden en zo ja, op welke manier en in samenwerking met welke andere partners dat eventueel kan worden bewerkstelligd.

3 VERVOLGING

3.1 Beoordeling van een proces-verbaal huiselijk geweld / kindermishandeling

Na binnenkomst van een proces-verbaal met betrekking tot huiselijk geweld of kindermishandeling, beslist de officier van justitie zo spoedig mogelijk over de verdere vervolging. De officier van justitie heeft een volledig beeld nodig van alle relevante factoren om te beoordelen of strafrechtelijk ingrijpen bijdraagt aan de uitgangspunten van deze aanwijzing. Het standpunt van het slachtoffer wordt meegewogen bij de beslissing over vervolging, maar is niet doorslaggevend. Zoals eerder in deze aanwijzing gesteld kan er (behoudens het geval van klachtdelicten) ambtshalve worden vervolgd; een uitdrukkelijk verzoek hiertoe van de aangever is niet noodzakelijk.

De inzet van maatregelen ter bescherming van het slachtoffer wordt zo spoedig mogelijk na de aanmelding van de zaak overwogen. Als de officier van justitie op basis van bovenstaande besluit om strafvervolging in te stellen, kan besloten worden tot:

  • Een dagvaarding (al dan niet voorafgegaan door een gedragsaanwijzing ex 509hh en/of een voorgeleiding).
    Het uitgangspunt is dat, vanwege de ernst van het plegen van geweld in afhankelijkheidsrelaties en de bestraffing die daarbij passend is, bij zaken van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt gedagvaard. Als iemand verdacht wordt van het plegen van een geweldsdelict in privésfeer waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en er is sprake van één van de gronden om en verdachte in voorlopige hechtenis te stellen [5] , wordt deze persoon in beginsel voorgeleid.

of

  • Een buitengerechtelijke afdoening in de vorm van een OM-strafbeschikking (al dan niet met een gedragsaanwijzing ex art. 257c Sv)  
    Hiertoe wordt alleen besloten in een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling als sprake is van het ontbreken van letsel of sprake is van heel licht letsel, er geen dreiging is van nieuw geweld, het een eerste incident betreft en/of de berouwvolle dader hulp zoekt en aanvaardt. Aan een OM-Strafbeschikking kan een gedragsaanwijzing verbonden worden conform artikel 257c lid 1 Sv, mits de verdachte door de officier van justitie is gehoord en zich bereid heeft verklaard zich aan de betreffende gedragsaanwijzing te houden. Delicten die met een buitengerechtelijke afdoening kunnen worden afgedaan zijn:
    vernieling (art. 350 Sr)verbale bedreiging (art. 285 Sr)
    eenvoudige mishandeling (art. 300 Sr)

    Andere delicten die vallen onder huiselijk geweld en belaging in de zin van stalking door een (ex-)partner of door iemand anders uit de huiselijke kring of privésfeer worden alleen buitengerechtelijk afgedaan bij hoge uitzondering met expliciete toestemming van de reclasseringsofficier.


Zie m.b.t. bovenstaande de Richtlijn voor strafvordering huiselijk geweld en de Aanwijzing OM-strafbeschikking.
 

3.2 Beoordeling van overtreding van het tijdelijk huisverbod [6] en overtreding gedragsaanwijzing ex art 509hh

Bij overtreding van:

  • het tijdelijk huisverbod (art 11 Wet tijdelijk huisverbod)
  • de gedragsaanwijzing (184a Sr)

waarbij sprake is van gronden voor voorgeleiding (bijvoorbeeld gevaar voor het plegen van een 6-jaars feit of gevaar voor de gezondheid/veiligheid van personen), wordt als uitgangspunt voorgeleid. Hierbij geldt wel dat elke zaak op zich wordt beoordeeld en dat van het uitgangspunt in voorkomende gevallen gemotiveerd kan worden afgeweken. Dit geldt met name voor die situaties waarin het contact met achterblijvers niet of nauwelijks te vermijden was.

4. VERANTWOORDELIJKHEDEN TEN AANZIEN VAN SLACHTOFFERS VAN HUISELIJK GEWELD EN KINDERMISHANDELING

4.1 Veiligheid van betrokkenen

De veiligheid van het slachtoffer en andere betrokkenen en het stoppen van (dreiging van) geweld staan in de netwerksamenwerking voorop. Waar nodig wordt een melding gedaan aan Veilig Thuis en wordt besproken of de inzet van een huisverbod of het inschakelen van bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming aangewezen is. Meldingen worden ook gedaan in gevallen waarin aanleiding is te veronderstellen dat kinderen in de knel zitten, bijvoorbeeld ten gevolge van een complexe echtscheiding of anderszins.

Als voor de veiligheid van het slachtoffer of andere (direct) betrokkenen wordt gevreesd, in die mate dat het gevaar niet voldoende kan worden afgewend of bij een begin van ernstig gevaar waarbij de reguliere wegen niet voldoende zijn, dan treedt het stelsel van bewaken en beveiligen in werking. Onder directe verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie worden die maatregelen genomen en uitgevoerd die het beste de veiligheid van de betrokkenen kunnen waarborgen.

4.2 Secundaire victimisatie [7]

Als betrokken instanties voorspelbaar handelen en het slachtoffer controle heeft over wat er gebeurt, wordt de kans op secundaire victimisatie verkleind. De officier houdt hier gedurende de behandeling van de zaak zo veel als mogelijk rekening mee, bijvoorbeeld door het voeren van een slachtoffergesprek. In sommige zaken komt het horen van een slachtoffer als getuige aan de orde. In een dergelijk geval maakt de officier van justitie een belangenafweging tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de veiligheid en gezondheid van het slachtoffer en het recht van de verdachte op een eerlijk proces. Het aantal ondervragingen dient beperkt te blijven in het belang van het slachtoffer. Herhaling, visueel contact tussen slachtoffer en verdachte, optreden van een slachtoffer als getuige tijdens een openbare zitting en het nodeloos vragen stellen over het privéleven of de persoon van het slachtoffer worden vermeden. De officier van justitie kan voorstellen om het slachtoffer te horen buiten de openbaarheid en buiten de aanwezigheid van de verdachte, bijvoorbeeld door de inzet van moderne communicatiemiddelen. Alternatieven zijn een verhoor door de rechter-commissaris, het ter terechtzitting afspelen van de geluidsopname die is gemaakt van de belastende verklaring die het slachtoffer tegenover de politie heeft afgelegd, of het horen van de verbalisanten die het verhoor of de aangifte hebben op- dan wel afgenomen.

4.3 Minderjarige slachtoffers en slachtoffers met specifieke behoeften [8]

Minderjarige slachtoffers worden waar mogelijk slechts één keer gehoord in een strafzaak. Van dit verhoor wordt in de regel een audiovisuele opname gemaakt. Deze wordt in verband met de bescherming van de privacy van de minderjarige niet verstrekt aan de verdediging. Waar nodig kan de opname door de verdediging afhankelijk van de lokale afspraken worden bekeken op een politiebureau of op het kabinet van de rechter-commissaris. De rechtbank kan de opname ook bekijken indien zij dit noodzakelijk acht. De officier van justitie verzet zich te allen tijde tegen het vertonen van de opname in een openbaar gedeelte van de terechtzitting. De verdediging kan verzoeken nadere vragen aan een minderjarige te stellen. In die gevallen stelt de officier van justitie voor dat de verdediging of de rechter-commissaris deze vragen laat stellen door dezelfde personen die het slachtoffer in eerste instantie hebben gehoord. Bij voorkeur gebeurt dit in dezelfde (studio)setting als het eerste verhoor.

Verdediging en rechter-commissaris kunnen via een verbinding meekijken en waar nodig aanvullende vragen laten stellen. Van dit verhoor worden opnames gemaakt. Deze opnames worden geen onderdeel van het proces-verbaal, de schriftelijke uitwerking van het verhoor wel.

Bij slachtoffers met specifieke behoeften (zoals verstandelijke of fysieke beperkingen, een geestesstoornis of psychische stoornis/psychische problemen) worden vergelijkbare maatregelen als hierboven besproken overwogen. Dezelfde overwegingen kunnen gelden als er andere omstandigheden zijn die een verhoor in een andere setting erg belastend maken.

OVERGANGSRECHT

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben onmiddellijke gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.

[1] Dit betreft een niet-limitatieve opsomming.

[2] Onder andere: Prevalentiemonitor CBS Huiselijk Geweld en Seksueel Geweld 2020.

[3] Uitwisseling van informatie met deze partijen vindt plaats in overeenstemming met de geldende regelgeving in het Wetboek van Strafvordering, de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg.

[4] De voorzichtigheid richt zich hier op de wijze waarop OM en politie handelen, bijvoorbeeld bij het verrichten van een aanhouding.

[5] Bijvoorbeeld gevaar voor het plegen van een 6-jaarsfeit of gevaar voor de gezondheid/veiligheid van personen.

[6] Voor meer informatie over het tijdelijk huisverbod: De Wet Tijdelijk Huisverbod (BWBR0024649).

[7] Deze normen volgen uit Richtlijn 2012/29/EU van het Europese Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (PbEU 2012, L 315/57).

[8] Deze normen volgen uit Richtlijn 2012/29/EU van het Europese Parlement en de Raad van 25 oktober 2012, zie noot 7 hiervoor.