Aanwijzing taken en inzet rijksrecherche (2022A006)

Publicatiegegevens
Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. art. 130 lid 6 Wet RO
Van: College van procureurs-generaal
Aan: Hoofden van de OM-onderdelen, het hoofd van de rijksrecherche
Registratienummer: 2022A006
Datum inwerkingtreding: 01-07-2022
Publicatie in Stcrt. 2022, 16636
Vervallen: Aanwijzing taken en inzet rijksrecherche (2010A033)
Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing geweldsaanwending opsporingsambtenaar (2022A004);
Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in Nederland (2022A007) 
Relevante wet- en regelgeving:

Art. 119 Grondwet, art. 510 Sv,  Instellingsbesluit Coördinatiecommissie  rijksrecherche (Stcrt. 2002, 84), Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (Stb. 2016, 504), artt. 49 en 60 Politiewet 2012

SAMENVATTING

Deze aanwijzing beschrijft met welke zaken de rijksrecherche is of kan worden belast en op welke wijze de besluitvorming betreffende de inzet van de rijksrecherche plaatsvindt.

1. ALGEMENE UITGANGSPUNTEN BIJ DE INZET VAN DE RIJKSRECHERCHE


De rijksrecherche is van oudsher een opsporingsinstantie met een speciale taak. Zij richt zich op de opsporing van door ambtenaren/overheidsfunctionarissen gepleegde misdrijven. Niet alle door deze functionarissen gepleegde misdrijven worden echter door de rijksrecherche onderzocht. Haar taken en inzet zijn afgebakend. Het doel van deze aanwijzing is dan ook ervoor te zorgen dat de rijksrecherche met name opereert op het terrein van die strafbare feiten die in ernstige mate de integriteit van de rechtspleging en het openbaar bestuur raken. De rijksrecherche wordt in beginsel niet belast met disciplinaire (integriteits)onderzoeken. De rijksrecherche voert oriënterende onderzoeken, feitenonderzoeken als bedoeld in artikel 511a Wetboek van Strafvordering en opsporingsonderzoeken uit. Voor de oriënterende onderzoeken geldt dat het moet gaan om onderzoeken naar gedragingen, feiten en omstandigheden waaraan een strafrechtelijk aspect kleeft. Feitenonderzoeken zoals bedoeld in artikel 511a Wetboek van Strafvordering zijn onderzoeken gericht op de vraag of het door een opsporingsambtenaar toegepaste geweld in overeenstemming is met de geweldsinstructie. Bij een oriënterend onderzoek kunnen geen opsporingsbevoegdheden of dwangmiddelen worden ingezet, bij een feitenonderzoek als bedoeld in artikel 511a Wetboek van Strafvordering kan dat wel. De opsporingsonderzoeken die de rijksrecherche doet richten zich op de opsporing van misdrijven; voor (uitsluitend) overtredingen wordt de rijksrecherche niet ingeschakeld.

Bij besluit van het College van procureurs-generaal van 16 januari 2001 is de Coördinatiecommissie Rijksrecherche (CCR) ingesteld. De CCR – voorgezeten door het lid van het College van procureurs-generaal dat belast is met de portefeuille rijksrecherche – beslist uiteindelijk over de inzet van de rijksrecherche, bepaalt het beleid voor de inzet van de rijksrecherche en toetst waar nodig de prioritering van de inzet van de rijksrecherche door de directie van de rijksrecherche en de landelijk coördinerend officier van justitie rijksrecherche (LOvJ RR) [1] .

De rijksrecherche kan gelet op haar bijzondere expertise bijstand verlenen aan andere opsporingsdiensten. De rijksrecherche kan op grond van artikel 60 van de Politiewet zelf ook bijstand vragen van de politie.

2. CATEGORIEËN ZAKEN

Als algemeen uitgangspunt geldt dat de rijksrecherche is belast met onderzoeken naar misdrijven, gepleegd door functionarissen in dienst van de (semi)overheid, waardoor de integriteit van de overheid ernstig is of kan worden aangetast.

Daarnaast is de inzet van de rijksrecherche aangewezen:

- in onderzoeken waarin de objectiviteit en onafhankelijkheid van de onderzoekende instantie van groot belang zijn en iedere schijn van partijdigheid moet worden vermeden;

- in onderzoeken waarin de bijzondere expertise van de rijksrecherche nodig is, delicate verhoudingen een rol spelen of in verband waarmee maatschappelijke onrust is ontstaan.

Zaken die zich lenen voor inzet van de rijksrecherche zijn onder te verdelen in ‘typische rijksrecherchezaken’ (zaken die in beginsel zonder meer moeten worden ondergebracht bij de rijksrecherche) en ‘mogelijke rijksrecherchezaken’ (zaken waarbij de inzet van de rijksrecherche een goed denkbare optie is).

Voor beide categorieën geldt dat de inzet van de rijksrecherche niet per definitie is gegarandeerd. Er zal steeds per geval over de inzet van de rijksrecherche worden beslist, waarbij verschillende factoren worden meegewogen (o.a. capaciteit, prioriteit en te verwachten doorlooptijd, maar tevens factoren als de politieke of publicitaire gevoeligheid, de rang/functie van de betreffende overheidsfunctionaris, het al dan niet structurele karakter van de te onderzoeken gedraging en de eventuele betrokkenheid van de georganiseerde criminaliteit.)

Bij de prioritering van onderzoeken geldt in het algemeen dat ‘typische rijksrecherchezaken’ hoger worden geprioriteerd dan ‘mogelijke rijksrecherchezaken’.

2A. Typische rijksrecherchezaken:
 

I. Aan de functie te relateren verdenkingen van misdrijven, gepleegd door:

- opsporingsambtenaren;

- functionarissen werkzaam bij het Openbaar Ministerie;

- functionarissen werkzaam bij een met rechtspraak belaste instantie;

- politieke en bestuurlijke ambtsdragers. [2]

Toelichting:
In deze gevallen is zonder meer de integriteit van de rechtspleging en het openbaar bestuur in het geding. Dat komt niet alleen door de functie van de betreffende overheidsfunctionaris, maar ook door het verband tussen de functie en het (mogelijke) strafbare feit. Concreet kan worden gedacht aan schending van het staatsgeheim (art. 98 Sr), corruptie bij de politie, de rechterlijke macht en het openbaar bestuur (artt. 363 en 364 Sr), het opmaken van een vals proces-verbaal (art. 207 Sr), schending van het ambtsgeheim / lekken van informatie (art. 272 Sr) of het verduisteren van inbeslaggenomen goederen (artt. 321 en 322 Sr).

II. Vuurwapengebruik door opsporingsambtenaren met de dood of enig lichamelijk letsel tot gevolg

Toelichting:
In deze gevallen is de inzet van de rijksrecherche noodzakelijk omdat elke schijn van partijdigheid moet worden vermeden als het gaat om onderzoeken naar de uitvoering van het geweldsmonopolie door de overheid. Elk letsel dat een rechtstreeks gevolg is van vuurwapengebruik door een opsporingsambtenaar rechtvaardigt een rijksrechercheonderzoek, ook als het gaat om licht of minder zwaar lichamelijk letsel. Het enkele feit dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel kan immers ook het gevolg zijn van een min of meer toevallige samenloop van omstandigheden.
 

III. Overige confrontaties met opsporingsambtenaren met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Toelichting:

In deze gevallen gaat het om politiële toepassing van geweld door middel van de inzet van een ander geweldsmiddel dan een vuurwapen (zoals beanbag, wapenstok, pepperspray, taser of diensthond), waarbij dodelijk of zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. Tevens gaat het om de gevallen waarin ten gevolge van verkeersongevallen met dienstvoertuigen dodelijk of zwaar lichamelijk letsel is ontstaan (bijv. ten tijde van een achtervolging of het klemrijden met een dienstvoertuig).

IV. Gevallen waarin personen die aan de zorg van de overheid waren toevertrouwd zijn overleden, dan wel zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen
Toelichting:

Van een dergelijk geval is bijvoorbeeld sprake wanneer iemand tijdens de aanhouding, het transport van of naar het politiebureau of tijdens insluiting op het politiebureau overlijdt of zwaar lichamelijk letsel oploopt. Onder deze categorie vallen in beginsel niet de gevallen van niet-natuurlijk overlijden in een penitentiaire inrichting.

2B. Mogelijke rijksrecherchezaken

 

I. Niet aan de functie te relateren misdrijven gepleegd door:

  • opsporingsambtenaren;
  • functionarissen werkzaam bij het openbaar ministerie;
  • functionarissen werkzaam bij een met rechtspraak belaste instantie;
  • politieke en bestuurlijke ambtsdragers.

Toelichting:
Bij deze categorie van zaken kan bijvoorbeeld gedacht worden aan geweldsmisdrijven of vermogensdelicten in de privésfeer, zoals bijvoorbeeld huiselijk geweld of moord. Afhankelijk van de ernst/omvang van de zaak en de functie/rang van de betrokken functionaris kan inzet van de rijksrecherche zijn aangewezen.


II. Aan de functie te relateren verdenkingen van misdrijven gepleegd door overige [3] functionarissen in dienst van de (semi)overheid
 

Toelichting:

Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een gemeenteambtenaar die tegen betaling een vergunning verleent of een medewerker van een universiteit die zich schuldig maakt aan corruptie.

III. Confrontaties tussen justitiabelen en opsporingsambtenaren met de dood of zwaar lichamelijk letsel van een opsporingsambtenaar tot gevolg .

Toelichting:
In deze gevallen moet met name worden gedacht aan zeer uitzonderlijke gevallen waarin de collegiale emoties binnen de getroffen opsporingsdienst zodanig hoog zijn opgelopen dat reeds om die reden elk door de betreffende eenheid/dienst zelf in te stellen onderzoek de schijn van partijdigheid kan krijgen.

III. Overige gevallen

De ervaring leert dat er zaken zijn die niet vallen onder een van de hiervoor genoemde categorieën, maar waarin om bijzondere redenen toch de inzet van de rijksrecherche geïndiceerd kan zijn. Dit kan te maken hebben met de persoon of de positie van degene die voorwerp van onderzoek is of juist slachtoffer is van het gepleegde feit, of de noodzaak bijzondere afscherming te geven aan het onderzoek.

Tevens wordt door de rijksrecherche wel eens onderzoek gedaan naar de zelfdoding van een politieambtenaar, in het bijzonder in die gevallen waarin de zelfdoding plaats heeft gevonden in een politiebureau.

Daarnaast kunnen zich zaken voordoen waarin de inzet van de rijksrecherche gewenst is vanwege haar bijzondere expertise of vanwege de delicate verhoudingen die in de betreffende zaak een rol spelen of zaken in verband waarmee maatschappelijke onrust is ontstaan.

Ook in deze gevallen wordt over de inzet van de rijksrecherche beslist door de CCR.

3. INZET EN AANSTURING

In alle gevallen waarin in een lopend onderzoek of nog te starten onderzoek inzet van de rijksrecherche gewenst is, informeert de (rijks)rechercheofficier van het betreffende parket de LOvJ RR.

De LOvJ RR neemt – in afstemming met de stuurgroep opsporing, de directie of de piketfunctionaris van de rijksrecherche – een voorlopige beslissing over de inzet van de rijksrecherche.

De LOvJ RR informeert de CCR. De CCR bepaalt of de inzet van de rijksrecherche inderdaad aangewezen is.

Het besluit met betrekking tot de eventuele inzet van de rijksrecherche wordt door de LOvJ RR teruggekoppeld aan de (rijks)rechercheofficier die de melding heeft gedaan.

Over de inhoudelijke aansturing van het rijksrecherche-onderzoek beslist het behandelend OM-onderdeel. Dat onderdeel is ook verantwoordelijk voor de voortgang en de wijze van afdoening.

Spoedeisende zaken

Op incidenten van de categorieën beschreven in paragraaf 2A (typische rijksrecherchezaken) onder II, III en IV volgt in principe altijd inzet van de rijksrecherche. Spoedig optreden is bij dergelijke incidenten noodzakelijk. Om die reden wordt in deze gevallen:

- de rijksrecherche onmiddellijk en rechtstreeks gealarmeerd door/via de meldkamer van de landelijke eenheid;

- het lokale OM-onderdeel door de politie zo spoedig mogelijk ingelicht;

- door het lokale OM-onderdeel zo spoedig contact gelegd met de LOvJ RR en/of de piketfunctionaris van de RR;

- door de LOvJ RR en/of de piketfunctionaris van de RR op zo kort mogelijke termijn de inzet van de rijksrecherche bevestigd;

- de inzet van de rijksrecherche naderhand ter goedkeuring aan de CCR voorgelegd.

Een onverwijlde melding is ook noodzakelijk in de gevallen zoals beschreven onder 2B.II (confrontatie tussen justitiabelen en opsporingsambtenaren met de dood of zwaar lichamelijk letsel van een opsporingsambtenaar tot gevolg).

OVERGANGSRECHT

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben onmiddellijke gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.

[1] Landelijk Parket, Team Informatie en Operationele Coördinatie (TIOC).

[2] Bijvoorbeeld burgemeesters, gedeputeerden, gemeenteraadsleden, hogere ambtenaren van de centrale overheid en decentrale overheden, zoals kabinetschefs en gemeentesecretarissen. Ten aanzien van leden van de Staten-Generaal en ten aanzien van bewindspersonen geldt een afzonderlijk protocol (Stcrt. 2018, 3803).

[3] Lees: anders dan de functionarissen zoals bedoeld onder typische rijksrecherchezaken van categorie I.