OM: verdachte van Afghaanse oorlogsmisdrijven niet vervolgd

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft besloten om geen vervolging in te stellen tegen de 66-jarige Nederlandse Afghaan, Sadeq A.. De man werd eind oktober 2015 aangehouden in zijn woonplaats Rotterdam, op verdenking van het plegen van oorlogsmisdrijven in 1979 in Afghanistan.

Toelichting sepotbeslissing

Aan de sepotbeslissing liggen verschillende beweegredenen ten grondslag. Het OM is tot de conclusie gekomen dat, ondanks grondig en langdurig onderzoek, er maar enkele ooggetuigen gevonden zijn die daders konden identificeren. In sommige gevallen zijn verschillende getuigen tot uiteenlopende identificaties van dezelfde dader gekomen.

Verder moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid van vergissingen en persoonsverwisselingen, ook daar waar A. en zijn ondergeschikten als daders zijn aangemerkt door getuigen. Het grote tijdsverloop en de gelijktijdige aanwezigheid van verschillende militaire eenheden en commandanten in de regio Asadabad spelen daarbij een rol. Ook het gegeven dat de meeste ooggetuigen de militairen vooraf zelf niet kenden, kan vergissingen en persoonsverwisselingen in de hand hebben gewerkt. Andere commandanten zijn inmiddels overleden of vallen buiten de Nederlandse rechtsmacht.

Omdat deze reële mogelijkheden niet kunnen worden uitgesloten, stelt het OM geen vervolging in tegen A.

Op basis van nieuwe informatie kan dit sepotbesluit worden herzien. Indien slachtoffers en nabestaanden het niet eens zijn met de beslissing, kunnen zij zich hierover op basis van artikel 12 van het Nederlandse Wetboek van Strafvordering beklagen bij het Gerechtshof in Den Haag.

Nederlands onderzoek

In 2008 is het Team Internationale Misdrijven van de  Nederlandse Politie (TIM), onder gezag van het Landelijk Parket (OM), een strafrechtelijk onderzoek gestart naar A. Dat gebeurde naar aanleiding van een aangifte uit 2006 door een oud-burgemeester van Asadabad en tientallen dorpsgenoten. In de aangifte, bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, werden verschillende Afghaanse militairen en bestuurders verantwoordelijk gehouden voor executies in de regio Asadabad op 19 en 20 april 1979. Eén van hen was A, de toenmalige commandant van commando-eenheid 444 van het Afghaanse regeringsleger. Ook in het rapport Casting Shadows: War Crimes and Crimes against Humanity 1978-2001 van het Afghan Justice Project uit 2005 wordt A. in verband gebracht met de executies.

Gedurende het onderzoek zijn onder meer inwoners van Asadabad, voormalige Mujaheddeen-strijders, partijgenoten van A. en militairen van het toenmalig Afghaans regeringsleger als getuigen gehoord.

Executies van burgers en buiten gevecht gestelde strijders in het kader van een gewapend conflict zijn schendingen van gemeenschappelijk artikel 3 van de Geneefse Conventies. Die schendingen zijn in Nederland sinds 1952 strafbaar gesteld. Verjaring van deze misdrijven is uitgesloten. Omdat A. zich in Nederland bevindt en de Nederlandse nationaliteit heeft, valt hij onder de Nederlandse rechtsmacht.

Stille getuigen van de executies

In de nacht van 19 op 20 april 1979 zijn Mujaheddeen-strijders Asadabad, de hoofdstad van de provincie Konar, binnengevallen. Die aanval werd afgeslagen door troepen van de communistische Afghaanse regering, die daar gelegerd waren om de stad te beschermen. Na het afslaan van de aanval zijn Mujaheddeen-strijders achtergebleven in bewoonde gebieden van Asadabad en omgeving. In de ochtend van 20 april hebben regeringsmilitairen deze gebieden omsingeld en gezuiverd van de Mujaheddeen. Hierbij zijn honderden burgers en tientallen buiten gevecht gestelde Mujaheddeen-strijders gedood.

De schattingen van het aantal burgerslachtoffers lopen uiteen van tussen de zeshonderd en twaalfhonderd personen. Sommige burgers en Mujaheddeen zijn ter plekke doodgeschoten. Andere burgers zijn meegenomen en op andere locaties geëxecuteerd. De meesten van hen, honderden, zijn door de regeringsmilitairen verzameld op twee velden in Kerala, aan de oostelijke oever van de Pech-rivier, en neergeschoten. Daarna zijn zij, dood of levend, met een bulldozer begraven.

De massagraven liggen er nog steeds, tot op de dag vandaag, als stille getuigen van de executies in 1979. Deze executies staan bekend als het ‘Kerala massacre’ en hebben hun sporen nagelaten in de voortdurende Afghaanse oorlog.

Onwenselijke straffeloosheid

In Afghanistan is het nu ruim 40 jaar oorlog. Omdat daders van oorlogsmisdrijven niet straffeloos mogen blijven, blijft dit conflict de aandacht van het Nederlandse OM houden. Internationale oorlogsmisdrijven mogen niet onbestraft blijven. En Nederland mag geen veilige haven voor oorlogsmisdadigers zijn. Daarom zet het OM zich in voor het bestrijden van die straffeloosheid. De bestrijding is bovendien van belang voor de Afghaanse gemeenschap in Afghanistan en daarbuiten. Straffeloosheid draagt immers bij aan voortduring van conflicten en die is onwenselijk. Daarom zet het TIM alles op alles om oorlogsmisdadigers op te sporen en te vervolgen, al duurt dat soms jaren.