Afghanistan

Op 27 april 1978 kwamen linkse legerofficieren in opstand en pleegden een staatsgreep. Daoud, de toenmalige president van Afghanistan, werd gedood. Deze revolutie, de Saur revolutie, leidde tot een strijd tussen het nieuw ingestelde communistische regime en de alsmaar groeiende verzetsgroepen in andere delen van het land. Russische troepen, Afghaanse regeringsgetrouwe militaire- en paramilitaire eenheden streden tegen veelal islamitische verzetsbewegingen. Duizenden (vermeende) tegenstanders van het communistische regime werden gearresteerd, gemarteld en vermoord.

In Nederland zijn er vier zaken voor de rechter geweest die betrekking hebben op misdrijven begaan in de context van dit gewapend conflict. 

De zaak tegen Abdul Razaq A., ook bekend als Abdulrazaq R.

In 2012 stuitte het Team Internationale Misdrijven op aanwijzingen in internetblogs dat een vooraanstaand gevangeniscommandant uit Afghanistan zich in Nederland zou bevinden. Na een uitgebreid onderzoek, waarin ongeveer 30 getuigen in verschillende landen werden gehoord, kwamen de politie en het OM tot de conclusie dat het moest gaan om Abdul Razaq A., die in 2001 naar Nederland was gekomen en zich onder een valse achternaam in Kerkrade had gevestigd. A. zou van 1983 tot 1990 commandant en hoofd Politieke Zaken zijn geweest in de Pul-e-Charkhi gevangenis in de Afghaanse hoofdstad Kabul. In deze beruchte gevangenis werden volgens het OM duizenden (vermeende) politieke tegenstanders van het heersende regime jarenlang zonder (eerlijk) proces opgesloten, onder onmenselijke omstandigheden. 

Op 14 april 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen A. De rechtbank heeft bewezen geacht dat hij tussen 1983 en 1988 vanuit zijn leidinggevende positie in de gevangenis betrokken is geweest bij de wrede en onmenselijke behandeling van politieke tegenstanders en hen willekeurig van hun vrijheid heeft beroofd. De rechtbank heeft deze feiten gekwalificeerd als oorlogsmisdrijven en A. veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar. 

Uitspraak:

Rechtbank Den Haag, 14 april 2022

De zaak tegen Hesamuddin H.

''Vaak moest ik ook gebukt staan gedurende langere tijd of op één been met mijn handen tegen de muur. Dat laatste heeft zelfs een keer veertig dagen geduurd. De ergste ontberingen die ik heb moeten ondergaan waren het plaatsen van stroom op mijn lichaam. Een aantal keren heeft men stroomdraden in mijn mond gedaan en is de stroom ingeschakeld. Het ergste wat ik heb meegemaakt is dat ze een aantal keren stroom op mijn geslachtsdelen hebben aangebracht. Dat heeft vreselijk veel pijn gedaan. In november en december, de koudste maanden in Afghanistan, moest ik ook in mijn blootje buiten in de sneeuw staan van 's avonds laat tot 's ochtends'' - fragment van getuigenis in de zaak Hesamuddin H.

Ten tijde van het communistisch bewind was Hesamuddin H. een hoge generaal in het Afghaanse leger. Hij was hoofd van de militaire inlichtingendienst KhaD en onderminister van het Ministerie van staatsveiligheid. In 1992 vroeg H. asiel aan in Nederland. Dit werd hem geweigerd op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Er waren aanwijzingen dat H. zich schuldig had gemaakt aan foltering en oorlogsmisdrijven. Informatie uit een ander strafrechtelijk onderzoek leidde tot de aanhouding van H. Op 27 november 2004 werd hij in Boskoop aangehouden. Het gerechtshof in Den Haag veroordeelde H. tot een gevangenisstraf van 12 jaar voor foltering en marteling. De hoge raad bevestigde deze uitspraak in 2008.

Uitspraken:

Rechtbank Den Haag, 14 oktober 2005

Gerechtshof Den Haag, 29 januari 2007

Hoge Raad, conclusie Advocaat-generaal, 8 juli 2008

Hoge Raad, 8 juli 2008

De zaak tegen Habibullah J.

"Ik werd van twaalf uur 's middags tot elf uur 's avonds gemarteld. Het martelen bestond uit het toedienen van stroom en het slaan met allerlei voorwerpen zoals stokken en twijgen... Ik kan mijn urine niet ophouden vanwege de martelingen op mijn nieren en andere martelingen. Daarnaast heb ik erge zenuwproblemen. Ik ben zeer gestrest en gespannen'' - fragment van getuigenis in de zaak tegen Habibullah J.

J. was hoofd van de afdeling verhoor bij de militaire inlichtingendienst KhaD en ondergeschikte van bovengenoemde Hesamuddin H. in de periode 1979-1989. In 1996 vroeg Habibullah J. asiel aan in Nederland. Dit werd hem geweigerd op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Er waren aanwijzingen dat J. zich schuldig had gemaakt aan oorlogsmisdrijven. Er werd een strafrechtelijk onderzoek opgestart en in 2004 werd J. aangehouden op verdenking van oorlogsmisdrijven. J. is uiteindelijk in 2007 veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf voor het oorlogsmisdrijf marteling. Deze uitspraak werd bevestigd door de Hoge Raad in 2008.

Uitspraken:

Rechtbank Den Haag, 14 oktober 2005

Gerechtshof Den Haag, 29 januari 2007

Hoge Raad, conclusie Advocaat-generaal, 8 juli 2008

Hoge Raad, 8 juli 2008 

De zaak tegen Abdullah F.

Abdullah F. was directeur van afdeling twee van de afdeling militaire zaken van de KhaD. Later werd hij benoemd tot gouverneur van de provincie Kunduz. In 1994 vroeg hij asiel aan in Nederland. Dit werd hem geweigerd op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Er waren aanwijzingen dat F. zich schuldig had gemaakt aan martelen van gevangenen en het toelaten van martelingen door zijn ondergeschikten. In 2006 werd F. aangehouden, maar door de rechtbank werd hij vrijgesproken van de ten laste gelegde marteling en van zijn verantwoordelijkheid als meerdere voor marteling gepleegd door zijn ondergeschikten. In hoger beroep sprak het gerechtshof 's-Gravenhage F. eveneens vrij. De Hoge Raad heeft deze uitspraak in 2011 bevestigd.

Uitspraken:

Rechtbank Den Haag, 25 juni 2007

Gerechtshof Den Haag, 16 juli 2009

Hoge Raad, conclusie Advocaat-generaal, 8 november 2011

Hoge Raad, 8 november 2011