Bosnië-Herzegovina

Bosnië-Herzegovina maakte tot april 1992 deel uit van de republiek Joegoslavië. Na een referendum over onafhankelijkheid, startte op 6 april 1992 de burgeroorlog in Bosnië-Herzegovina. Tijdens dit conflict stonden drie partijen tegenover elkaar: Bosnische Kroaten, Bosnische moslims (Bosniakken) en Bosnische Serven. Gedurende dit conflict maakten alle partijen zich schuldig aan diverse misdrijven. Het conflict eindigde met de ondertekening van de Dayton Akkoorden in november 1995.

De zaak tegen Darco K.

In de zomer van 1992 zou K. in de omgeving van Prijedor in Bosnië-Herzegovina als lid van de Bosnische-Servische militie twee moslims hebben vermoord. Daarnaast zou hij hebben meegewerkt aan deportaties van moslims naar een gevangenkamp en hebben geprobeerd om twee vrouwen te verkrachten. In 1996 was het onduidelijk of de Wet Oorlogsstrafrecht van toepassing was op misdrijven begaan in oorlogen waarbij Nederland niet betrokken was. Uiteindelijk besloot de Hoge Raad in 1997 dat Nederland universele rechtsmacht heeft over oorlogsmisdrijven. Darco K. verliet Nederland voordat de Hoge Raad uitspraak had gedaan. Daardoor is hij niet strafrechtelijk vervolgd.

Uitspraken:

Rechtbank Arnhem, 21 februari 1996, 05/078505-95

Hoge Raad, 22 oktober 1996, NJ 1998/462

Hoge Raad, 11 november 1997, NJ 1998/463

De zaak tegen Senad A.

Op 13 maart 2007 ontving Nederland een verzoek van Bosnië-Herzegovina om Senad A. uit te leveren. Bosnië-Herzegovina wilde hem strafrechtelijk vervolgen voor betrokkenheid bij oorlogsmisdrijven. Hij werd ervan verdacht tijdens de oorlog in 1993 te Velika Kladusa als lid van de ‘Volksverdediging van de Autonome Provincie' een krijgsgevangene om het leven te hebben gebracht.

Op 22 april 2010 werd, na een kort geding, besloten dat het besluit tot uitlevering van Senad A. aan Bosnië-Herzegovina rechtmatig was. In Bosnië-Herzegovina werd hij in mei 2011 veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf. In november 2011 werd deze veroordeling nogmaals bevestigd door het hooggerechtshof van de Federatie Bosnië-Herzegovina.

Uitspraken:

Rechtbank Den Haag, 5 juni 2009

Rechtbank Den Haag, 22 april 2010

De zaak tegen Damir L.

In 2014 hebben de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina Nederland om de uitlevering van Damir L. gevraagd. L. wordt ervan verdacht oorlogsmisdaden te hebben begaan in Bosnië en Herzegovina in 1992. Hij zou in de hoedanigheid van kampcommandant in de regio Derventa, onder meer, burgers in een kamp hebben gemarteld en twee van hen hebben gedood. In mei 2014 is L. aangehouden.

Op 5 november 2014 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de uitlevering toelaatbaar is. Tegen de uitspraak van de rechtbank is cassatie ingesteld door L., het cassatieberoep is door de Hoge Raad op 30 juni 2015 verworpen.

De Minister heeft per beschikking van 23 september 2015 de uitlevering van L. aan Bosnië- Herzegovina toegestaan. Betrokkene is op 4 november 2015 door Nederland uitgeleverd. Inmiddels is L. in Bosnië -Herzegovina op 9 februari 2016 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 jaar in verband met het plegen van oorlogsmisdrijven.

Uitspraken:

Rechtbank Den Haag, 5 november 2014

Rechtbank Den Haag, 5 november 2014 (advies)

Hoge Raad, 30 juni 2015

De zaak tegen Fikret H.

In 2014 hebben de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina Nederland om de uitlevering van Fekrit H. gevraagd. H. zou zich schuldig hebben gemaakt aan het plegen van oorlogsmisdaden tegen de burgerbevolking. Hij zou lid zijn geweest van een paramilitaire formatie in het Bosnische dorp Beslagic ten tijde van het gewapende conflict in Bosnië en Herzegovina in 1992. Hij zou in die hoedanigheid de huizen van zijn slachtoffers hebben omsingeld en beschoten, waarbij 1 van die slachtoffers om het leven kwam; de anderen wisten te ontsnappen. De verdachte zou de huizen daarna in brand hebben gestoken.

Op 24 november 2014 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de uitlevering toelaatbaar is. Daartegen heeft H. cassatie ingesteld, maar dit cassatieberoep later weer ingetrokken. Op verzoek van H. werden wel vragen over zijn psychische gesteldheid gesteld aan experts, in verband met zijn PTSS. Nadat experts concludeerden dat H.’s gesteldheid uitlevering niet de weg stond, heeft de Minister in 2016 de uitlevering toegestaan.

Daarop heeft H. een kort geding aangespannen. Op 17 maart 2016 kwam de rechtbank Den Haag tot de conclusie dat de Staat het argument van H. dat hij vanwege zijn gezondheidstoestand niet zou mogen worden uitgeleverd, niet voldoende had weerlegd. Om die reden werd het de Staat verboden om tot uitlevering van H. aan Bosnië en Herzegovina over te gaan.

Uitspraken:

Rechtbank Den Haag, 24 november 2014

Rechtbank Den Haag, 24 november 2014 (advies)

Rechtbank Den Haag, 17 maart 2016 (kort geding)