Rwanda

Op 6 april 1994 werd het vliegtuig met daarin de Rwandese president Juvénal Habyarimana en president van Burundi Cyprien Ntaryamira neergeschoten tijdens de voorbereiding om te landen in Kigali. Hierbij kwamen beide presidenten om het leven. In de jaren ervoor was al sprake van gewelddadige incidenten tussen de 2 belangrijkste etnische bevolkingsgroepen in Rwanda: Hutu's en Tutsi's. Het neerhalen van het vliegtuig van de president vormde het startschot van de genocide waarbij binnen 3 maanden naar schatting 800.000 mensen zijn vermoord, voornamelijk Tutsi's en gematigde Hutu's. Op grote schaal vonden gruwelijkheden plaats, openlijk aangemoedigd door de autoriteiten via oa. haatpropaganda van radio RTLM. De genocide werd in juli 1994 beëindigd door de RPF (Front Patriotique Rwandais), het Tutsi-leger van generaal Paul Kagame.

In Nederland zijn er verschillende zaken geweest betreffende genocide, oorlogsmisdrijven en foltering in Rwanda in de periode 1994: twee daarvan werden inhoudelijk door de Nederlandse rechter behandeld, in de andere gevallen betrof het uitlevering naar Rwanda of het Rwandatribunaal. 

De zaak tegen Pierre-Claver K.

Het Team Internationale Misdrijven heeft op 11 mei 2022 Pierre-Claver K. aangehouden. De Rwandese autoriteiten hebben Nederland om zijn uitlevering gevraagd, omdat hij ervan wordt verdacht betrokken te zijn geweest bij de genocide in Rwanda in 1994. K. had volgens de Rwandese autoriteiten als officier van de gendarmerie in Rwanda namelijk een belangrijke rol bij massaslachtingen in de hoofdstad Kigali en in de gemeente Mugina. Daar, in Mugina, hadden in april 1994 duizenden Tutsi-burgers hun toevlucht gezocht, op de vlucht voor het geweld van het leger en burgermilities. De burgemeester van Mugina, die nog geprobeerd had de Tutsi-vluchtelingen in zijn gemeente te beschermen, werd door militieleden gedood, waarna leger, politie en milities vrij spel hadden in Mugina. Tussen 21 en 26 april 1994 vonden diverse massaslachtingen plaats, waarbij naar schatting 30.000 burgers zouden zijn gedood bij de moordpartij in de parochie van Mugina. Pierre-Claver K. zou volgens de Rwandese autoriteiten nauw betrokken zijn geweest bij de planning en uitvoering van de massaslachtingen in Mugina. Zo zou hij wapens hebben geleverd aan milities die Tutsi vluchtelingen doodden. Zo’n 80 Tutsi-burgers die de massaslachtingen in de parochie wisten te ontvluchten, zouden door K. en zijn handlangers naar een woning zijn geleid die vervolgens in brand werd gestoken. K. zelf zou de brandstof hebben geleverd. Ooggetuigen hebben hiervan verslag gedaan. Tot slot zou K. volgens de Rwandese autoriteiten voorafgaande aan de massaslachtingen een bijeenkomst hebben geleid waarbij werd opgeroepen om Tutsi-burgers aan te vallen en te doden, én zou hij een aandeel hebben gehad in de moord op de burgemeester van Mugina.

Op 9 november 2022 deed de rechtbank Den Haag uitspraak in de uitleveringszaak tegen K. De rechtbank verklaarde de uitlevering van K. aan Rwanda ontoelaatbaar, omdat er – in verband met volgens de rechtbank gerechtvaardigde twijfels aan de rechterlijke onafhankelijkheid in Rwanda in geval van berechting van politieke opponenten van het regime – risico bestaat op flagrante schending van het recht van K. op een eerlijk proces, in de zin van artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het Openbaar Ministerie heeft cassatie ingesteld. Op 6 juni 2023 vernietigde de Hoge Raad het cassatieberoep, en bevestigde daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank dat de uitlevering van K. aan Rwanda niet toelaatbaar is. 

Het Team Internationale Misdrijven van de Nationale Politie is daarop samen met het OM zelf onderzoek gaan doen, onder meer in Rwanda. Dat heeft geleid tot de verdenking tegen K. van betrokkenheid bij genocide. Hij is op 3 oktober 2023 aangehouden. 

Uitspraak:

Rechtbank Den Haag, 9 november 2022

Hoge Raad, 6 juni 2023

De zaak tegen Jean Baptiste N.

De Rwandese autoriteiten hebben Nederland om de uitlevering van Jean Baptiste N. gevraagd. N. is de voormalige directeur van ISAE, een overheidsinstituut voor veeteelt en landbouw in Busogo, Rwanda. Hij zou ook lid zijn geweest van de ‘Mouvement républicain national pour la démocratie et le développement’ (MRND) en de ‘Coalition pour la Défense de la République’ (CDR). De Rwandese autoriteiten vragen om de uitlevering van N. vanwege zijn vermeende betrokkenheid bij de genocide van 1994. Hij zou interahamwe milities in verschillende regio’s in het land hebben voorbereid en gefaciliteerd, onder meer door hen van wapens te voorzien. Jean Baptiste N. werd op 29 juli 2021 aangehouden door het Team Internationale Misdrijven.

Op 12 november 2021 heeft de rechtbank in Den Haag de uitlevering van N. aan Rwanda toelaatbaar geacht.  Nadat de Hoge Raad in april 2022 het door N. ingestelde cassatieberoep verwierp beschikte de Minister van Justitie en Veiligheid dat hij uitgeleverd mocht worden. N. spande tegen dat besluit een kort geding aan. Nadat de voorzieningenrechter zich niet in het voordeel van N. uitsprak, deed het Hof Den Haag dat op 19 december 2023 wel: N. mocht volgens het Hof niet worden uitgeleverd aan Rwanda. 

Uitspraak:

Rechtbank Den Haag, 12 november 2021

De zaak tegen Joseph Mu.

Op 26 oktober 2020 werd Joseph Mu. aangehouden door het Team Internationale Misdrijven. De Rwandese autoriteiten hadden om zijn uitlevering gevraagd, omdat hij ervan verdacht wordt betrokken te zijn geweest bij genocide in Rwanda in 1994. Joseph Mu. was volgens de Rwandese autoriteiten ten zijde van de genocide bankmedewerker en eigenaar van een apotheek in de hoofdstad Kigali. Hij zou actief zijn geweest voor de zogenoemde ‘Power vleugel’ van de MDR-partij die nauw betrokken was bij moordpartijen op Tutsi burgers. Mu. wordt door de Rwandese autoriteiten onder meer verantwoordelijk gehouden voor deelname aan een bijeenkomst in april 1994, waarbij voorbereidingen werden getroffen voor het doden van Tutsi’s. Hij zou een lijst hebben opgesteld van Tutsi die door milities gedood moesten worden. Ook zou hij bij andere aanvallen op Tutsi burgers betrokken zijn geweest.

Op 30 april 2021 verklaarde de rechtbank Den Haag de bezwaren van Mu. ongegrond en oordeelde dat de uitlevering toelaatbaar was. Nadat de Hoge Raad in januari 2022 het door Mu. ingestelde cassatieberoep verwierp beschikte de Minister van Justitie en Veiligheid dat hij uitgeleverd mocht worden. Mu. spande tegen dat besluit een kort geding aan. Nadat de voorzieningenrechter zich niet in het voordeel van Mu. uitsprak, deed het Hof Den Haag dat op 19 december 2023 wel: Mu. mocht volgens het Hof niet worden uitgeleverd aan Rwanda. 

Uitspraak:

Rechtbank Den Haag, 30 april 2021

De zaak tegen Venant R.

De Rwandese autoriteiten hebben om de uitlevering van Venant R. gevraagd. R. wordt ervan verdacht betrokken te zijn geweest bij de genocide in Rwanda in 1994. Hij was toen regiodirecteur van ISAR Rubona, een landbouwinstituut buiten de zuidelijke stad Butare in Rwanda. Toen in april 1994 het vermoorden en verkrachten van Tutsi's begon, verzamelden meer dan duizend Tutsi mannen, vrouwen en kinderen zich op het terrein van ISAR Rubona. De Rwandese autoriteiten verdenken R. er onder andere van dat hij militairen en milities naar ISAR Rubona haalde die de Tutsi vluchtelingen hebben gedood. Ook zou hij voor wapens hebben gezorgd. In maart 2019 werd R. door het Team Internationale Misdrijven van de politie aangehouden.

Op 23 mei 2019 verklaarde de rechtbank Den Haag de bezwaren van R. ongegrond en oordeelde dat de uitlevering toelaatbaar was. R. is daarop in cassatie gegaan. De Hoge Raad heeft per uitspraak van 28 januari 2020 zijn beroep verworpen. Per beschikking van 28 april 2020 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de uitlevering van R. aan Rwanda toegestaan. Tegen deze beslissing tot uitlevering is door R. een kort geding aangespannen. Op 23 december 2020 heeft de voorzieningenrechter in Den Haag de vordering van R. (d.w.z. om de Staat te verbieden hem uit te leveren aan Rwanda) afgewezen. Het Gerechtshof Den Haag heeft deze uitspraak op 4 mei 2021 in een door R. ingesteld hoger beroep bekrachtigd, waarmee de uitlevering van R. definitief toegestaan is. 

Op 26 juli 2021 is Venant R. uitgeleverd aan de Rwandese autoriteiten. 

Uitspraken:

Rechtbank Den Haag, 23 mei 2019

Hoge Raad, conclusie Advocaat-generaal, 17 december 2019

Hoge Raad, 28 januari 2020

Rechtbank Den Haag (kort geding), 23 december 2020

Gerechtshof Den Haag (kort geding), 4 mei 2021

De zaak tegen Jean-Claude I.

De Rwandese autoriteiten hebben in september 2013 het Landelijk Parket gevraagd om de uitlevering van Jean-Claude I. I. wordt verdacht van genocide en poging daartoe. Hij zou als leider van een interahamwe-militie hebben deelgenomen aan aanvallen op Tutsi's tijdens de genocide in Rwanda in 1994. De verdenking is gebaseerd op informatie van het Rwandatribunaal (ICTR) en uit Rwanda zelf. Jean-Claude I. was in juli 2013 al aangehouden door de Nederlandse politie op basis van Nederlands strafrechtelijk onderzoek en verbleef sindsdien in voorlopige hechtenis.

Op 20 december heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat er geen redenen zijn om de door Rwanda gevraagde uitlevering van Jean-Claude I. te weigeren. De rechtbank heeft daarbij onder meer geconcludeerd dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat I. in Rwanda vervolgd wordt vanwege een politieke overtuiging of politieke activiteiten, zoals hij had aangevoerd in de procedure.

Jean-Claude I. heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 17 juni 2014 zijn beroep verworpen. Per beschikking van 29 april 2015 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie de uitlevering van I. aan Rwanda toegestaan.

Tegen de beslissing tot uitlevering is door I. een kort geding aangespannen. Op 27 november 2015 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat uitlevering in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM (recht op een eerlijk proces), onder meer nu de kwaliteit van de advocaten in Rwanda onder de maat zou zijn. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld door de Staat. Op 5 juli 2016 oordeelde het Gerechtshof Den Haag dat I. toch mag worden uitgeleverd aan Rwanda. Het hof is onder andere van oordeel dat er geen goede grond is voor de vrees dat de verdachten in Rwanda geen gebruik zullen kunnen maken van adequate rechtsbijstand door een advocaat.

Op 12 november 2016 is I. uitgeleverd aan de Rwandese autoriteiten.

Uitspraken:

Rechtbank Den Haag, 20 december 2013

Advies aan de Minister van Veiligheid en Justitie

Hoge Raad, 17 juni 2014

Rechtbank Den Haag (kort geding), 27 november 2015

Gerechtshof Den Haag (kort geding), 5 juli 2016

De zaak tegen Jean Baptiste M.

De Rwandese autoriteiten hebben om de uitlevering van Jean Baptiste M. gevraagd. M. wordt verdacht van onder meer genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden. In zijn hoedanigheid van politiek leider van een extremistische Hutu-partij zou hij betrokken zijn geweest bij het opstellen van dodenlijsten, de verstrekking van wapens en aanvallen op Tutsi's in 1994, in de omgeving van Kigali. In januari 2014 werd M. aangehouden.

Op 11 juli 2014 oordeelde de rechtbank Den Haag dat de uitlevering toelaatbaar was. Op 16 december 2014 heeft de Hoge Raad de uitspraak bevestigd. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft hierop op 3 juni 2015 de uitlevering van M. aan Rwanda toegestaan.

Tegen de beslissing tot uitlevering is door M. een kort geding aangespannen. Op 27 november 2015 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat uitlevering in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM (recht op een eerlijk proces), nu de kwaliteit van de advocaten in Rwanda onder de maat zou zijn. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld door de Staat. Op 5 juli 2016 oordeelde het Gerechtshof Den Haag dat M. toch mag worden uitgeleverd aan Rwanda. Het hof is van oordeel dat er geen goede grond is voor de vrees dat de verdachten in Rwanda geen gebruik zullen kunnen maken van adequate rechtsbijstand door een advocaat.

Op 12 november 2016 is M. uitgeleverd aan de Rwandese autoriteiten.

Uitspraken:

Rechtbank Den Haag, 11 juli 2014

Advies aan de Minister van Veiligheid en Justitie

Hoge Raad, 16 december 2014

Rechtbank Den Haag (kort geding), 27 november 2015

Gerechtshof Den Haag (kort geding), 5 juli 2016

De zaak tegen Yvonne B., ook bekend als Yvonne N.

Yvonne B. is in 1998 in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen en heeft de Nederlandse nationaliteit sinds 2004. Ze werd ervan verdacht dat ze in de periode 1990-1994 in haar woonwijk in Kigali een prominent extremiste was en dat ze samen met andere extremisten uit de buurt een militie heeft gevormd die verantwoordelijk is geweest voor moorden en andere ernstige misdrijven tegen Tutsi's en gematigde Hutu's. In juni 2010 is Yvonne B. aangehouden in haar woonplaats Reuver.
Op 1 maart 2013 veroordeelde de rechtbank Den Haag Yvonne B. voor opruiing tot genocide. De rechtbank concludeerde dat Yvonne B. kansarme jongeren heeft gerekruteerd en aangezet tot de genocide op Tutsi's in haar woonwijk in Kigali met het oogmerk om Tutsi's in haart buurt uit te roeien. De rechtbank stelde dat opruien een belangrijke schakel vormde in de gebeurtenissen die uitmondden in de genocide. Ze kreeg een een celstraf van 6 jaar en 8 maanden. Dit is het maximum dat voor feiten gepleegd in 1994 voor dit delict kon worden opgelegd. Tegenwoordig staat hier op dit delict een maximumstraf van 30 jaar gevangenisstraf.
Er is geen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak:

Rechtbank Den Haag, 1 maart 2013

Hoge Raad, conclusie Advocaat-generaal, 6 januari 2015

Hoge Raad, 12 mei 2015 (aanvraag tot herziening)

De zaak tegen Joseph Mp.

"Ik kan niet verder vertellen wat er is gebeurd. Het was zo erg. Als ik u vertel wat er is gebeurd, beleef ik alles weer opnieuw. (...) Het is nu ruim twaalf jaar geleden dat de genocide heeft plaatsgevonden. Het leven is doorgegaan, maar sinds de genocide ben ik nooit meer blij geweest. Ik denk er iedere dag aan. Waar ik loop en waar ik mensen ken, is er niemand meer die nog leeft. Ik voel me een gevangene. Mijn vrienden zijn er niet meer. Mijn collega's zijn er niet meer, mijn buren, mensen van mijn leeftijd. Ze zijn er niet meer. Vroeger waren wij samen gelukkig. Maar nu is iedereen dood."

Joseph Mp. vroeg in 1998 asiel in Nederland. Dit werd hem echter geweigerd op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. De IND vermoedde dat hij samen met zijn broer een grote rol had gespeeld bij de gewelddadigheden bij een wegblokkade in zijn woonplaats. Een strafrechtelijk onderzoek werd opgestart. Hieruit kwam naar voren dat de hoogopgeleide Mp. actief betrokken was geweest bij het plegen van de gruwelijkheden in zijn regio tijdens de genocide in 1994. Zo zou hij hebben deelgenomen aan de moord op honderden mensen die hun toevlucht hadden gezocht in een ziekenhuiscomplex. Ook zou hij betrokken zijn geweest bij het vermoorden van twee moeders en hun jonge kinderen die probeerden te vluchten in een ambulance. Mp. werd op 7 augustus 2006 aangehouden in Amsterdam.

In eerste aanleg werd Joseph Mp. tot 20 jaar gevangenisstraf veroordeeld. In hoger beroep werd dit verhoogd tot levenslang. Dit is de eerste veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf dat het team heeft behaald. Het Hof vond dat er sprake was van misdrijven "die tot de ernstigste misdrijven gerekend moeten worden die sedert de Tweede Wereldoorlog door de Nederlandse strafrechter in Nederland zijn berecht.'' Mp.'s beroep in cassatie werd door de Hoge Raad verworpen.

Uitspraken:

Rechtbank Den Haag, 24 juli 2007 (betr. rechtsmacht genocide)

Gerechtshof Den Haag, 17 december 2007 (betr. rechtsmacht genocide)

Hoge Raad, conclusie Advocaat-generaal, 21 oktober 2008 (betr. rechtsmacht genocide)

Hoge Raad, 21 oktober 2008 (betr. rechtsmacht genocide)

Rechtbank Den Haag, 23 maart 2009

Gerechtshof Den Haag, 7 juli 2011

Hoge Raad, conclusie Advocaat-generaal, 1 oktober 2013

Hoge Raad, 26 november 2013

De zaak tegen Ephrem S.

Ephrem S. was in 1994 kolonel in het Rwandese leger. In die hoedanigheid gaf hij leiding aan leden van het Rwandese leger, de presidentiële garde, Interahamwe en Amahindure milities. Bij het Rwandatribunaal was een aanklacht uitgebracht tegen Ephrem S. waarin hij werd beschuldigd van het aanzetten tot genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. Op basis van het uitleveringsverzoek van het Rwandatribunaal werd Ephrem S. op 25 februari 2004 in Amsterdam gearresteerd. Op 11 mei 2004 werd hij uitgeleverd aan het Rwandatribunaal. Op 25 februari 2012 Ephrem S. veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. De straf werd in hoger beroep bevestigd.

Uitspraken:

Rechtbank Den Haag 11 mei 2004, parketnr. UTL-I-2004.004.402.

ICTR Trial Chamber I, Ephrem Setako, 25 februari 2010, zaak nr. ICTR-04-81-T, te vinden op https://unictr.irmct.org.

ICTR Appeals Chamber, Ephrem Setako, 28 september 2011, zaak nr. Case No. ICTR-04-81-A, te vinden op https://unictr.irmct.org.

De zaak tegen Michel B.

Op 13 april 2007 werd door de Trial Chamber van het Rwanda Tribunaal de strafvervolging van de in Nederland wonende Michel B. overgedragen aan Nederland. B. was tot juli 1994 algemeen directeur van OCIR-Thé, een overheidsinstituut dat het beheer had over 11 theefabrieken in Rwanda. Hij zou ook een belangrijk lid zijn geweest van de lokale Hutu-militie die een grote rol speelde bij de gewelddadigheden in de Rwandese genocide. De Aanklager van het Rwanda Tribunaal verdacht B. van betrokkenheid bij genocide en oorlogsmisdrijven.

Op 27 juli 2007 oordeelde de rechtbank Den Haag dat de Wet Internationale Misdrijven (WIM) niet met terugwerkende kracht van toepassing kan zijn. Dat betekende dat Nederland geen rechtsmacht had over genocide ten aanzien van Michel B. De Aanklager van het ICTR besloot daarop een verzoek in te dienen om de strafvervolging van Michel B. alsnog voor het ICTR te laten geschieden en dit verzoek werd ingewilligd. Op 5 november 2009 werd Michel B. door het ICTR veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf vanwege medeplichtigheid aan genocide.

Uitspraken:

Rechtbank Den Haag, 21 maart 2008

Zie voor de zaak van Michèl B. bij het ICTR: The Prosecutor v. Michel Bagaragaza, Case No. ICTR-2005-86-S, te vinden op https://unictr.irmct.org.

De zaak tegen Simon B.

In 2000 vroeg Simon B. asiel aan in Nederland. Op 9 juli 2001 verzocht het Rwanda Tribunaal aan Nederland om hem aan te houden vanwege verdenkingen van betrokkenheid bij genocide en misdrijven tegen de menselijkheid. In Rwanda was hij een populaire zanger wiens nummers veel werden gedraaid op de Rwandese Radio-Télévision Libre des Milles Collines (RTLM). Zijn liedjes bevatten sterke anti-Tutsi propaganda.

Op 12 juli 2001 werd hij in Leiden aangehouden op basis van het uitleveringsverzoek. Hij spande een kort geding aan om zijn uitlevering tegen te gaan, maar de rechtbank was van mening dat de uitlevering toelaatbaar was. B. werd overgedragen aan het Rwanda Tribunaal en werd op 2 december 2008 veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf vanwege "direct and public incitement to commit genocide" Deze beslissing is in hoger beroep in zijn geheel bevestigd.

Uitspraken:

Rechtbank Den Haag, 14 februari 2002

ICTR Trial Chamber III, Simon Bikindi, 2 december 2008, zaak nr. ICTR-01-72-T, te vinden op https://unictr.irmct.org.