Internationale samenwerking

Cybercrime, witwassen of de import en export van drugs zijn voorbeelden van grensoverschrijdende criminaliteit. De bestrijding daarvan vraagt om effectieve internationale samenwerking. In individuele strafzaken vindt die samenwerking plaats in de vorm van internationale rechtshulp. Zo kan het OM opsporingsautoriteiten in andere landen vragen onderzoek te doen ten behoeve van een Nederlandse strafzaak. Andersom gebeurt dat ook veelvuldig. Verder wordt soms met andere landen een gezamenlijk onderzoek uitgevoerd in een ‘joint investigation team’. Het MH17-onderzoek is daarvan een voorbeeld.

Naast operationele samenwerking, werkt het OM ook op beleidsmatig niveau samen met andere landen. Door mee te praten over de coördinatie en harmonisering van maatregelen tegen grensoverschrijdende criminaliteit kan daartegen effectiever worden opgetreden.

Achtergrond

Europese landen werken steeds intensiever samen in de opsporing, vervolging en bij de tenuitvoerlegging van straffen. Relatief veel mensen zitten gevangen in een andere Europese lidstaat dan waar ze vandaan komen.

Gedetineerden in een buitenlandse cel onderhouden moeilijk contact met het thuisfront en een begeleide terugkeer naar de maatschappij is niet mogelijk. Dat zorgt voor een hogere kans op terugval in crimineel gedrag. Onder de huidige regeling (WOTS) is overdracht van gedetineerden wel mogelijk, maar de procedures verlopen stroef en duren vaak te lang. De gevangenisstraf zit er dan al bijna op voordat de gevangene terugkeert naar eigen land. Een onwenselijke situatie. De kosten voor detentie in het buitenland zijn door de benodigde voorzieningen (denk aan tolken e.d.) hoger dan die voor detentie in het thuisland.

Daarnaast kennen we in Nederland voor lichtere vergrijpen, bijvoorbeeld diefstal, alternatieve straffen. In andere Europese lidstaten wordt ook gebruik gemaakt van alternatieve straffen. Buitenlanders komen echter veel minder vaak in aanmerking voor een alternatieve straf, omdat deze moeilijker uitvoerbaar is wegens taalbarrières en het meer ‘vrije' karakter van de straf. Deze groep krijgt daarom vaker een gevangenisstraf opgelegd in plaats van de alternatieve straf, wat rechtsongelijkheid in de hand werkt. Hetzelfde geldt voor voorwaardelijke straffen.