Aanwijzing Opiumwet (2015A003)

Categorie
  • vervolging
Rechtskarakter

Aanwijzing i.d.z.v. artikel 130 lid 4 Wet RO

Van College van procureurs-generaal
Aan Hoofden van de OM-onderdelen
Registratienummer 2015A003
Datum inwerkingtreding 1 maart 2015
Publicatie in Staatscourant 2015, 5391
Vervallen Aanwijzing Opiumwet (2012A021)
Relevante beleidsregels Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs (2018R013)
Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs (2019R011)
Aanwijzing afpakken (2016A009)
Wetsbepalingen

Artt, 2, 3, 3b, 4, 10, 10a, 11, 11a, 11b, 12, 13 en 13b Opiumwet

Bijlagen -

SAMENVATTING

Deze aanwijzing heeft betrekking op de opsporing en de vervolging van personen die delicten uit de Opiumwet begaan. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de bestuurlijke en strafrechtelijke aspecten van het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops en aan de vervolging van voorbereidingshandelingen met betrekking tot lijst II-middelen.

ACHTERGROND

1. Het Nederlandse drugsbeleid

Het Nederlandse drugsbeleid richt zich op het tegengaan en reduceren van drugsgebruik, zeker voor zover leidend tot gezondheids- en sociale schade, en op het voorkomen en verminderen van de maatschappelijke schade die aan het gebruik van, de productie van en de handel in drugs is verbonden.

De Opiumwet is in de loop der jaren gewijzigd, vooral met betrekking tot de verboden handel en productie. Zo is in 1999 de strafbaarstelling geïntroduceerd van het “beroeps- of bedrijfsmatig handelen in strijd met een van de in artikel 3, eerste lid onder B van de Opiumwet (OW) gegeven verboden”, en is in die verboden het bestanddeel “telen” toegevoegd. In juni 2006 zijn de maximumstraffen voor enkele Opiumwetdelicten verhoogd en zijn bestanddelen als “opzettelijk handelen” en “grote hoeveelheid” in de artikelen 10 en 11 OW opgenomen en is aan artikel 2 OW, analoog aan artikel 3 OW, het bestanddeel “telen” toegevoegd. In november 2008 is in lijst II van de Opiumwet een groot aantal paddenstoelen die een hallucinerende werking hebben, opgenomen en is het zogeheten paddoverbod in werking getreden. Op 12 mei 2012 is GHB van lijst II naar lijst I gegaan en daarmee een harddrug geworden. Per 1 januari 2013 is het gedoogbeleid voor coffeeshops aangescherpt door de toegang tot coffeeshops te beperken tot ingezetenen van Nederland.

Per 1 maart 2015 zijn handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van de handel in en productie of teelt van middelen vermeld op lijst II strafbaar gesteld in het nieuwe artikel 11a OW [1]. Deze bepaling kent een opzet- en een schuldvariant.[2] In de schuldvariant is strafbaar degene die ernstige reden heeft om te vermoeden dat de voorbereidingsmiddelen bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde of vijfde lid, OW strafbaar gestelde feiten. De aanwijzing gaat nader in op de schuldvariant met betrekking tot illegale hennepteelt.

2. Algemene uitgangspunten

2.1. Onderscheid tussen harddrugs en softdrugs

Uitgangspunt van het beleid is het onderscheid dat in de Opiumwet is gemaakt tussen verdovende middelen met een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid (harddrugs) en andere middelen (softdrugs). De wetgever heeft dat onderscheid gemaakt met het oog op de gebruiksrisico's van de onderscheiden drugs en om een duidelijke scheiding tussen beide markten aan te brengen. Daartoe worden voor cannabis, dat tot de lijst-II middelen behoort, speciale verkooppunten in de vorm van coffeeshops gedoogd. De achterliggende gedachte hiervan is te voorkomen dat de cannabisgebruiker in aanraking komt met drugs met een groter gezondheidsrisico (harddrugs).

2.2. Gedoogbeleid en lage opsporingsprioriteit

In de aanwijzing is alleen in het verband van het coffeeshopbeleid en de "gebruikersruimte" sprake van gedogen van bepaalde strafbare feiten. Dit moet worden onderscheiden van een lage opsporings­prioriteit die op andere punten aan strafbare feiten wordt toegekend.

De grondslag van het gedoogbeleid ligt in de afweging van belangen waarbij het belang van hand­having moet wijken voor een hoger identificeerbaar algemeen belang. In de context van het drugsbeleid wordt dit hogere belang gevonden in de volksgezondheid (scheiding der markten) en de openbare orde. Het gaat dus om een positieve beslissing niet op te sporen en te vervolgen ongeacht de aanwezige capaciteit.

De toekenning van een lage opspo­ringsprioriteit aan bepaalde categorieën van strafbare feiten is in het algemeen gelegen in de beoordeling van de relatieve ernst van de strafbare feiten afgezet tegen capacitaire overwegingen.

2.3 Opsporings- en vervolgingsbeleid

Overeenkomstig de Opiumwet wordt onderscheid gemaakt tussen gebruikers, handelaren, faciliteerders en grensoverschrijdende transporteurs. De strafeis wordt in hoofdzaak bepaald door de hoeveelheid verdovende middelen die onderwerp van het delict zijn en de duur van de periode gedurende welke in verdovende middelen is gehandeld.

  • Indien er bij overtreding van de Opiumwet tevens sprake is van georganiseerde criminaliteit zal, zo mogelijk, artikel 11b OW of artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moeten worden toegepast.
  • De opsporing en vervolging van het faciliteren of vergemakkelijken van illegale hennepteelt heeft dezelfde prioriteit als de opsporing en vervolging van Opiumwetdelicten met betrekking tot beroeps- of bedrijfsmatige teelt van hennepproducten of de teelt van grote hoeveelheden hennepproducten. Bij de interpretatie van de term “ernstige reden om te vermoeden” neemt de officier van justitie het volgende in overweging:

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat sprake moet zijn van bewuste culpa in de gradatie grove nalatigheid. De wetgever heeft aangeven dat het hierbij gaat om situaties waarin het niet anders kan zijn dan dat de gedragingen als omschreven in artikel 11a OW zijn begaan terwijl betrokkene zich bewust is geweest van de criminele bestemming van de genoemde voorbereidingsmiddelen[3]. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling van de wetgever geweest om voor bijvoorbeeld elke verkoper in een tuincentrum een onderzoeksplicht te creëren gevolgd door strafvervolging bij niet-naleving daarvan. Daarentegen zal bijvoorbeeld bij de verkoop in een growshop, waarbij alleen al uit het aanbod, de benaming van voorwerpen en/of uit de handleiding of gebruiksaanwijzing daarvan blijkt dat het bestemd is voor illegale hennepteelt, het nauwelijks nader bewijs behoeven dat sprake is van criminele voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 11a OW en zal vervolging dus snel geïndiceerd zijn.

  • Extra aandacht moet in de vervolging worden gegeven aan de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (artikel 36e Sr).
  • Inbeslagneming: Bij het constateren van een strafbaar feit op grond van de Opiumwet dienen in elk geval alle aangetroffen middelen vermeld op lijst I en/of II in beslag te worden genomen, met een uitzondering voor middelen wanneer het een hoeveelheid voor eigen geneeskundig gebruik betreft die op recept is verkregen.

PRE-OPSPORING

1. Gedoogbeleid coffeeshops

Coffeeshops zijn alcoholvrije horecagelegenheden waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt. Coffeeshops mogen geen reclame maken (affichering: A), geen harddrugs voorhanden hebben of verkopen (harddrugs: H), geen overlast veroorzaken (overlast: O), niet toegankelijk zijn voor en niet verkopen aan jeugdigen (jeugd: J), slechts een beperkte hoeveelheid verkopen per transactie en slechts een beperkte handelsvoorraad hebben (geringe hoeveelheid: G), niet toegankelijk zijn voor en niet verkopen aan anderen dan ingezetenen van Nederland (ingezetenen van Nederland: I), de zogeheten AHOJGI-criteria (zie hierna onder 3.2.2).

In een coffeeshop mag geen alcohol verkocht worden. Dit uitgangspunt bevordert de handhaafbaarheid aangezien zo het te controleren segment van economische bedrijvigheid wordt versmald. Hiermee wordt tevens bevorderd dat een beperkter publiek wordt geconfronteerd met (soft)drugs. De gemeente beschikt over instrumenten om de droge horeca te reguleren.

In het lokale driehoeksoverleg wordt de maximale handelsvoorraad van gedoogde coffeeshops vastgesteld. Tegen een handelsvoorraad onder het maximum wordt in beginsel niet opgetreden. De voorraad zal in elk geval de 500 gram niet te boven mogen gaan.

Bij overtreding van een van de AHOJGI-criteria door een gedoogde coffeeshop blijft het voorhanden hebben en verkopen van handelsvoor­raden voor risico van de coffeeshopexploitant en de coffeeshopeigenaar. Hierbij zal sprake zijn van door de Opiumwet gekwalificeerd bedrijfsmatig handelen.

Het lokale bestuur stelt het coffeeshopbeleid – binnen het landelijke kader (de Opiumwet en Aanwijzing Opiumwet) – vast en voert de regie. De lokale driehoek vult het beleid concreet in en stelt prioriteiten bij de dagelijkse handhaving. Een handhavingsarrangement – waarbinnen het optreden van bestuur, politie en OM op elkaar aansluit en elkaar aanvult – is daarbij onontbeerlijk en vormt de basis voor de inzet van het bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumentarium.

In de lokale driehoek kan worden afgesproken dat in een gemeente in het geheel geen coffeeshops worden gedoogd, de zogenaamde nuloptie. In gemeenten die de nuloptie niet hanteren geldt een coffeeshopbeleid dat voorziet in een maximum aantal coffeeshops. Afstemming over lokaal maatwerk vindt plaats in de lokale driehoek. In elk geval zal er in dit verband afstemming plaatsvinden over het handhavingsarrangement, inclusief de handhaving van het ingezetenencriterium en de eventuele fasering daarvan, en de maatregelen die verder worden getroffen in het kader van het coffeeshopbeleid. Naast de AHOJGI-criteria kunnen gemeenten in overleg met de partners in de lokale driehoek aanvullende voorschriften formuleren waaraan gedoogde coffeeshops moeten voldoen. Deze voorschriften vormen een onderdeel van het lokale coffeeshopbeleid en kunnen bijvoorbeeld worden opgenomen in een exploitatievergunning of een gedoogverklaring. In deze ondernemingen zal er tegen de verkoop van op lijst II vermelde hennepproducten binnen de kaders van de AHOJGI-criteria, waarover hierna in paragraaf 2.2.2 meer, niet strafrechtelijk worden opgetreden.

De handhaving van de gedoogcriteria ligt – zoals nu ook reeds het geval is – primair bij de burgemeester in de uitoefening van zijn sluitingsbevoegdheid ex artikel 13b van de Opiumwet. De strafrechtelijke handhaving door het Openbaar Ministerie is het sluitstuk op de bestuurlijke handhaving door de gemeente [4].Het integrale beleid ten aanzien van coffeeshops dient ertoe om tot een evenwichtige inzet van de verschillende beheersingsinstrumenten te komen. Naast het strafrechtelijke instrumentarium is in artikel 13b OW een bestuursdwangbevoegdheid opgenomen die door de burgemeester kan worden uitgeoefend indien in woningen of lokalen dan wel op daarbij behorende erven drugs worden verkocht, verstrekt of afgeleverd. Deze bevoegdheid kan ook worden gebruikt ten aanzien van coffeeshops die zich niet aan de voorwaarden houden. De bevoegdheid van de burgemeester doet op geen enkele wijze afbreuk aan de bevoegdheden om strafrechtelijk op te treden.

2. Gebruikersruimten

Op lokaal niveau zijn initiatieven ontplooid om zogenaamde gebruikersruimten (ook wel pension of soosruimte genaamd) te creëren. In die ruimten wordt, om overlast op straat tegen te gaan, drugsverslaafden de gelegenheid geboden hun gebruikershoeveelheid drugs te nemen. Ter plaatse zijn doorgaans hulpverleners aanwezig.

Uitgangspunt voor deze gebruikersruimten is dat verstrekken of verhandelen - ook van gebruikershoeveelheden drugs - niet is toegestaan en dat daartegen wordt opgetreden. Dit ter voorkoming van een aanzuigende werking van de gebruikersruimten en andere negatieve effecten.

Het gedogen van gebruik van gebruikershoeveelheden in deze gebruikersruimten past alleen in een breder kader van een door de driehoek te formuleren geïntegreerde benadering van de drugproblematiek waarbij de belangen van de volksgezondheid en de openbare orde veilig zijn gesteld.

OPSPORING EN VERVOLGING

Vanwege de diversiteit aan daders is de aanwijzing ruim gesteld. Dit maakt differentiatie mogelijk. Desalniettemin kunnen er redenen zijn om af te wijken van de aanwijzing. De rol die een verdachte heeft in het geheel, kan daarbij een belangrijke overweging zijn.

1. Middelen vermeld op lijst I (harddrugs), anders dan bezit van een geringe hoeveel­heid voor eigen gebruik

Met uitzondering van methadon is het uitgangspunt dat er één regime is voor alle middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet.

De verboden handelingen met de middelen vermeld op lijst I worden in artikel 2 (en 3b: openbaarmaking) OW omschreven. Het gaat hierbij om drie groepen strafbare feiten:

  • Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen (1.1.)
  • Vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren (1.2.)
  • Aanwezig hebben (1.3.)

Voorts is in artikel 10a OW bepaald dat ook het voorbereiden of bevorderen van de onder 1.1. en 1.2.genoemde strafbare feiten strafbaar is of kan zijn (1.4.).

1.1. Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen

Bij de in- en uitvoer van hoeveelheden bestemd voor verdere verspreiding is vrijwel altijd sprake van betrokkenheid van meerdere daders in het land van herkomst en het land van bestemming. De rol van de dader kan bijvoorbeeld zijn die van opdrachtgever/eigenaar van de zending, koerier of feitelijk vervoerder, 'controller' (toezichthouder op de koerier en/of het transport) of afhaler. In een groter georganiseerd verband zijn vaak nog meer personen betrokken, onder meer bij het leveren van de verdovende middelen aan de koerier of transporteur, het regelen van het grensoverschrijdend transport en/of de ontvangst van de zending.

  • Opsporing: gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
  • Vervolging: vordering voorlopige hechtenis.

1.2. Vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren

Bij deze categorie strafbare feiten is het niet van belang of de handelingen al dan niet een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik betreffen.

  • Opsporing: gerichte opsporing; toe­passing inverzekeringstel­ling.
  • Vervolging: vordering voorlopige hechtenis (met aandacht voor vroeghulpinterventie bij kleinhandelaren die tevens ge­bruiker zijn).

1.3. Aanwezig hebben

De omstandigheid dat een verdachte wordt aangetroffen met een hoeveel­heid middelen vermeld op lijst I, groter dan "een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik", levert het vermoeden op dat hij deze hoeveelheid opzettelijk aanwezig heeft teneinde er de handelingen mee te verrichten omschreven in artikel 2 onder A of B OW. Alsdan geldt:

  • Opsporing: gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
  • Vervolging: vordering voorlopige hechtenis (met aandacht voor vroeghulpinterventie bij kleinhandelaren die zelf gebruiker zijn).

1.4. Voorbereiden of bevorderen van feiten onder 1.1. en 1.2.

In artikel 10a OW is strafbaar gesteld het voorbereiden of bevorderen van het binnen of buiten Nederland brengen en van het vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van middelen vermeld op lijst I.

  • Opsporing: gerichte opsporing; toe­passing inverzekeringstel­ling.
  • Vervolging: vordering voorlopige hechtenis (met aandacht voor vroeghulpinterventie bij kleinhandelaren die tevens ge­bruiker zijn).

2. Geringe hoeveelheid voor eigen gebruik van de middelen vermeld op lijst I (harddrugs)

Indien de handelingen beschreven in paragraaf 1 betrekking hebben op een geringe hoeveel­heid bestemd voor eigen gebruik, geldt een lager strafmaximum (artikel 10, zesde lid, OW) of is de handeling niet strafbaar (artikel 10a, tweede lid, OW). Onder een geringe hoeveelheid wordt verstaan: een hoeveelheid/dosis die doorgaans wordt aangeboden als gebruikershoeveelheid. Hierbij kan worden gedacht aan bv. één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet (in elk geval een aangetroffen hoeveelheid van maximaal 0,5 gram); een consumptie-eenheid van 5 ml GHB.

In het geval van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik dient de hulpver­le­ning aan de gebruiker voorop te staan. Contacten verslavingszorginstellingen en (eventu­eel) andere hulpverleningsinstellingen moeten in een vroeg stadium gelegd worden.

Opsporing: geen gerichte opsporing; geen inverzekeringstel­ling.

Vervolging: slechts vervolging ter ondersteuning van hulpverlening.

3. Middelen vermeld op lijst II, zijnde hennepproducten, anders dan een hoeveel­heid van minder dan 30 gram

De verboden handelingen met deze middelen vermeld op lijst II worden in artikel 3 (en 3b: openbaarmaking) OW omschreven. Het gaat hierbij om twee groepen strafbare feiten:

  • Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen (3.1.)
  • Vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben. (3.2.)

3.1. Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen

Uit artikel 11 OW blijkt dat het strafbare feit, omschreven in artikel 3, onder A, OW ook bij een hoeveelheid van 30 gram of minder wordt aangemerkt als misdrijf. Het moet dan gaan om hennep(producten).

Aangezien echter, in het kader van het zogenaamde coffeeshopbeleid, een criterium voor een hoeveelheid voor eigen gebruik is ontwikkeld, kan daarmee rekening worden gehouden. Als er sprake is van een hoeveelheid van 5 gram of minder, ligt toepassing van het dwangmiddel inverzekeringstelling of het vorderen van voorlopige hechtenis, niet in de rede.

De algemene regel is:

  • Opsporing: gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
  • Vervolging: zo mogelijk (gezien artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering): vordering voorlopige

3.2 Vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben.

3.2.1. Teelt van hennep ( of de cannabis plant)

Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt.

Niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit. Teelt door minderjarigen behoort steeds te leiden tot een strafrechtelijke reactie.

Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:

  • De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;

Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.

  • De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);

Indienongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.

  • Het doel van de teelt.

Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.

  • Opsporing: gerichte opsporing van beroeps- of bedrijfsmatige teelt en van teelt door minderjarigen; toe­passing
  • inverzekeringstel­ling.
  • Vervolging: zo mogelijk (gezien artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering): vordering voorlopige hechtenis.

3.3. Voorbereiden of vergemakkelijken van feiten onder 3.2 met betrekking tot grote hoeveelheden alsmede beroeps- of bedrijfsmatig geteelde hennep.

In artikel 11a OW is strafbaar gesteld het voorbereiden of vergemakkelijken van het bereiden, bewerken, verwerken, te koop aanbieden, verkopen. afleveren, verstrekken, vervoeren of vervaardigen van een grote hoeveelheid hennepproducten alsmede het voorbereiden of vergemakkelijken van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt[5].

  • Opsporing: gerichte opsporing van beroeps- of bedrijfsmatige teelt en van teelt door minderjarigen; toe­passing
  • inverzekeringstel­ling.
  • Vervolging: zo mogelijk (gezien artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering): vordering voorlopige hechtenis.

Coffeeshops[6]

AHOJGI-criteria

Het coffeeshopbeleid voorziet in vergaande regulering: onder strikte voorwaarden wordt de verkoop van softdrugs in coffeeshops gedoogd. De achtergrond daarvan is dat de overheid het bezit voor eigen gebruik van cannabis, vanwege de gezondheidsrisico’s, wil ontmoedigen en wil voorkomen dat gebruikers bij de aanschaf van cannabis in aanraking komen met drugs met een groter gezondheidsrisico (harddrugs).

Bij de beoordeling van de vraag of tegen een coffeeshop - een bij de wet verboden situatie - strafrechtelijk [7] opgetreden dient te worden, gelden de volgende criteria:

A: geen affichering: dit betekent geen enkele vorm van reclame anders dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit;

H: geen harddrugs: dit betekent dat geen harddrugs voorhanden mogen zijn en/of verkocht worden;

O: geen overlast: onder overlast kan worden verstaan parkeeroverlast rond de coffeeshops, geluidshinder, vervuiling en/of voor of nabij de coffeeshop rondhangende klanten;

J: geen verkoop aan jeugdigen en geen toegang voor jeugdigen tot een coffeeshop: gelet op de toename van het cannabisge­bruik onder jongeren is gekozen voor een strikte handhaving van de leeftijds­grens van achttien jaar;[8]

G: geen verkoop van grote hoeveelheden per transactie: dat wil zeggen hoeveelheden groter dan geschikt voor eigen gebruik (= 5 gram) én slechts een beperkte handelsvoorraad (niet meer dan 500 gram);

Onder "trans­actie" wordt begrepen alle koop en verkoop in één coffeeshop op eenzelfde dag met betrekking tot eenzelfde koper;

I: geen toegang voor en verkoop aan anderen dan ingezetenen van Nederland.

Het I-criterium geldt per 1 januari 2013 in heel Nederland [10].Gemeenten kunnen aanvullende voorschriften opnemen in het lokale coffeeshopbeleid.

Gedoogbeleid

Tegen coffeeshops die op grond van een door de gemeente afgegeven vergunning, beschikking of verklaring worden gedoogd, zal niet strafrechtelijk worden opgetreden wegens de verkoop van op lijst II van bij de Opiumwet vermelde hennepproducten, zolang de AHOJGI-criteria worden nageleefd. Daarbij geldt dat de coffeeshophouder gehouden is het op de naleving van de criteria uit te oefenen toezicht te dulden en daaraan medewerking te verlenen.

Dit gedoogbeleid geldt nadrukkelijk niet voor verkoop van hennepproducten vanuit andere bedrijfspanden als bijvoorbeeld cafés, winkels of afhaalcentra, via een koeriers- of taxibedrijf, een 06-nummer, postorderbedrijf of vanuit woningen.

Als de gemeente - in overleg met de lokale driehoek - heeft gekozen voor de zogenoemde nuloptie, kan zonder meer strafrechtelijk worden opgetreden tegen coffeeshops die zich in de gemeente hebben gevestigd. Het sluiten van een dergelijk bedrijfspand of woning is voorbehouden aan het lokale bestuur.

De handhaving van het ingezetenencriterium geschiedt in overleg met betrokken gemeenten en zo nodig gefaseerd, zo is verwoord in de brief aan de Tweede Kamer (zie noot 9). Voor een coffeeshop moet kenbaar zijn aan welke gedoogcriteria deze zich dient te houden. Daarom en in verband met een eventuele gefaseerde handhaving van het ingezetenencriterium geldt het volgende uitgangspunt: strafrechtelijk optreden tegen coffeeshops bij overtreding van het ingezetenencriterium vindt plaats in het kader van het in de driehoek afgestemde en lokaal vastgestelde coffeeshopbeleid. Onderdeel van dit beleid is een eveneens in de driehoek afgestemde handhavingsarrangement waarin per gedoogcriterium de eventuele bestuurlijke en strafrechtelijke sancties zijn opgenomen.

Hier wordt ook verwezen naar het gestelde rond artikel 13b OW, zoals hiervoor uiteengezet in de rubriek “pre-opsporing”.

Artikel 3b Opiumwet

De volgende twee beleidscriteria gelden ten aanzien van artikel 3b OW:

  • Het is onwenselijk dat niet-gebruikers ongewild geconfronteerd worden met (reclame voor) drugs. Dit betekent dat de aanpak van aanbieders die actief het publiek benaderen, voorrang dient te hebben;
  • Gelet op het belang dat binnen het Nederlands drugsbeleid wordt gehecht aan preventie geldt het vorenstaande a fortiori waar het gaat om reclame-uitingen die zich richten op kwetsbare groepen als jeugdigen. Gelet op het belang dat dient te worden gehecht aan de uitstraling van het nationaal opsporings- en vervolgingsbeleid over onze landsgrenzen heen, geldt dit tevens voor reclame die zich richt op buitenlandse toeristen die ons land bezoeken.

Strafrechtelijk optreden op grond van artikel 3b OW is in ieder geval mogelijk als er sprake is van:

  1. Het kenbaar maken van prijzen met verkooppunten door middel van elk medium (televisie, radio, kranten, Internet, reclameborden langs de weg, posters, folders, magazines, gidsen, tijdens manifestaties e.d.); meer dan slechts ‘beursberichten’.
  2. Pseudomedische of -wetenschappelijke voorlichting, mits kan worden aangetoond dat het in feite een openbaarmaking betreft, welke er kennelijk op is gericht de verkoop, aflevering of verstrekking van drugs te bevorderen (bijvoorbeeld een in de vorm van ‘voorlichtingsfolder’ gegoten reclamefolder over softdrugs uitgegeven door en herleidbaar tot een coffeeshop).
  3. Overtreding van het afficheringsverbod voor gedoogde coffeeshops (reclame die meer inhoudt dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit); bijvoorbeeld een uithangbord of lichtbak aan de gevel of een poster op de ruit.
  4. Een hoeveel­heid minder dan 30 gram van de middelen vermeld op lijst II, zijnde hennepproducten

De grens van wat gedoogd wordt bij de verkoop van hennepproducten door de coffeeshops is gesteld op maximaal 5 gram. Het ligt in de rede eenzelfde grens te hanteren voor het aanwezig hebben van hennepproducten. In beginsel wordt niet opgespoord en vervolgd ter zake van het aanwezig hebben van hoeveelheden tot en met 5 gram, de geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Bij hoeveelheden tussen de 5 en de 30 gram volgt bij ontdekking een strafrechtelijke reactie.

Opsporing: geen gerichte opsporing.

       5. Middelen vermeld op lijst II, niet zijnde hennepproducten

Met ingang van 1 december 2008 vallen zowel bewerkte als onbewerkte paddo’s onder de reikwijdte van lijst II van de Opiumwet. Het betreft paddenstoelen die van nature de stof psilocine, psylocybine, muscimol dan wel iboteenzuur bevatten. Bij opsporing en vervolging ligt de nadruk op het bestrijden van productie en handel.

De verboden handelingen met middelen vermeld op lijst II worden in artikel 3 (en 3b: openbaarmaking) OW om­schreven. Het gaat hierbij om drie groepen strafbare fei­ten:

  • Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen (5.1.)
  • Vervaardigen en, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf: telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren. (5.2.)
  • Aanwezig hebben (5.3)

5.1. Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen

  • Opsporing: gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
  • Vervolging: vordering voorlopige hechtenis.

5.2. Vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren

Bij deze categorie strafbare feiten is het niet van belang of de handelin­gen al dan niet een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik betref­fen.

Ten aanzien van het paddoverbod zal de handhaving zal zich richten op de smartshops met behulp van primair de bestuurlijke bevoegdheden op grond van artikel 13b OW. De handhaving wordt binnen de bestaande kaders meegenomen. Hier wordt ook verwezen naar het gestelde rond artikel 13b OW, zoals hiervoor uiteengezet in de rubriek “pre-opsporing”.

  • Opsporing: gerichte opsporing; toe­passing inverzekeringstel­ling.
  • Vervolging: zo mogelijk (gezien artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering): vordering voorlopige

5.3. Aanwezig hebben

De omstandigheid dat een verdachte wordt aangetroffen met een hoeveel­heid middelen vermeld op lijst II, groter dan "een geringe hoeveel­heid bestemd voor eigen gebruik", levert het vermoeden op dat hij deze hoeveelheid aanwezig heeft teneinde er de handelingen mee te verrichten omschre­ven in artikel 3, onder A of B OW. Alsdan geldt:

  • Opsporing: gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstel­ling.
  • Vervolging: vordering voorlopige hechtenis.

5.4. Voorbereiden of vergemakkelijken van feiten vermeld onder 5.1., 5.2. en 5.3. met betrekking tot grote hoeveelheden alsmede beroeps- of bedrijfsmatig geproduceerde hoeveelheden

In artikel 11a OW is strafbaar gesteld het voorbereiden of vergemakkelijken van het bereiden, bewerken, verwerken, te koop aanbieden, verkopen. afleveren, verstrekken, vervoeren of vervaardigen van een grote hoeveelheid middelen vermeld op lijst II alsmede het voorbereiden of vergemakkelijken van beroeps- of bedrijfsmatige productie van middelen vermeld op lijst II.

  • Opsporing: gerichte opsporing van beroeps- of bedrijfsmatige teelt en van teelt door minderjarigen; toe­passing
  • inverzekeringstel­ling.
  • Vervolging: vordering voorlopige hechtenis.

6. Geringe hoeveelheid voor eigen gebruik van de middelen vermeld op lijst II, niet zijnde hennepproducten

6.1.Paddo’s

Ten aanzien van het bezit van paddo’s dient bij het bepalen van wat een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik is een onderscheid gemaakt te worden in verse paddo’s en gedroogde paddo’s. Onder een gebruikershoeveelheid wordt doorgaans verstaan 0,5 gram gedroogde paddo’s en 5 gram verse dan wel niet gedroogde paddo’s. In beginsel wordt niet strafrechtelijk opgetreden tegen het aanwezig hebben van hoeveelheden tot en met respectievelijk 0,5 en 5 gram, de geringe hoeveelheid voor eigen gebruik.

Opsporing: geen gerichte opsporing.

STRAFVORDERING

Zie de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs, de bij die richtlijn behorende Boeteregeling Opiumwet Softdrugs en delictspecifieke factor Professioneel vervaardigen van softdrugs, de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs en de bij die richtlijn behorende, basisfactor Handelsperiode harddrugs en delictspecifieke factor Ernstige verstoring openbare orde door straat-/panddealen, en de Richtlijn voor strafvordering jeugd.

ONTNEMING

Opiumwetdelicten leveren vaak veel voordeel op voor de verdachte. Een van de drijfveren is het financiële gewin. Om dit efficiënt aan te pakken, dient actief te worden bekeken of het voordeel bij de verdachte te ontnemen is. Daarbij dient gebruik gemaakt te worden van de expertise van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) en operationeel samengewerkt te worden met het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT).

OVERGANGSRECHT

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.

Bijlage 1

Factor professionaliteit bij de definiëring van bedrijfsmatig hande­len met betrekking tot de teelt van cannabis.

TABEL

Professionaliteit:

Indicator:

Laag

Gemiddeld

Hoog

Belichting

daglicht

kunstlicht op tijdklokken

Voeding

gieter

centraal geregeld bevloeiingssysteem, drupsysteem

Ruimte

balkon, tuin

afgescheiden ruimte in huis

kas of grote, verdeelde en afgeschermde ruimte binnen of buiten

Afscherming

geen

geïsoleerd m.b.t. daglicht en temperatuur

Ventilatie

geen

afzuiging naar buiten

Verwarming

geen

wel

thermostaat- of computerge­stuurd

Bodem

aarde, potgrond

speciaal verrijkte aarde en potgrond, steenwol, hydrocultuur

Ziektebestrijding

geen

wel

signaleringsvellen, ziektebestrijding, ook biologische

Verwerking

kleinschalig

in eigen beheer

uitbesteed aan manicultuurbedrijf

Plantmateriaal

onbekend zaad

geselecteerd zaad

stekken en klonen van eigen planten of extern gekocht

CO2-suppletie

geen

wel

gestuurde installatie

  1. Deze lijst met indicatoren is niet limitatief. Hetzelfde geldt voor de duiding van de aangetroffen installatie en productiemiddelen.

[1] Wet van 12 november 2014 tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt, Stb. 2014, 444 en Stb. 2014, 489.

[2] Vergelijkbaar met de bepaling in artikel 10a, eerste lid aanhef en onder 3 van de Opiumwet.

[3] Deze zware vorm van culpa (schuld) ligt direct tegen het voorwaardelijk opzet aan volgens de wetgever. Vgl. Kamerstukken II 2012/13, 32 842, nr. 13, p. 7 en Kamerstukken I 2012/13, 32 842, B, p. 8.’. Zie verder: Kamerstukken II 1982/83, 17 975, C, p. 6.

[4] Zie Kamerstukken II 2011/2012, 24077, nr. 265.

[5] Artikel 11a OW betreft alle middelen vermeld op lijst II. Zie voor de middelen, niet zijnde hennepproducten § 5.4.

[6] Zie voor de definitie onder ‘Pre-opsporing’.

[7] Deze criteria gelden ook ten aanzien van de toepassing van bestuursdwangbevoegdheid door de burgemeester.

[8] De coffeeshophouder dient vast te stellen dat degene die hij toegang verleent tot de coffeeshop en degene wie hij verkoopt, meerderjarig is. Het tonen van een geldig identiteitsbewijs is een instrument waarmee de coffeeshophouder dat kan vaststellen.

[9] De coffeeshophouder dient vast te stellen dat degene die hij toegang verleent tot de coffeeshop en degene aan wie hij verkoopt, ingezetene van Nederland is. Het tonen van een geldig identiteitsbewijs of verblijfsvergunning in combinatie met een uittreksel GBA zijn instrumenten waarmee de coffeeshophouder het ingezetenschap kan vaststellen.

[10] Zie voor een toelichting op het I-criterium Kamerstukken II, 2012/2013, 24077, 293.